Translate

zaterdag 19 januari 2013

WAAR DRIJVEN WE IN?


Een speculatieve blog deze keer.
Indirect over wat we nooit zullen kunnen zien.
 


Vlakland 
 
Stel je hebt een plastic bal met een doorsnee van ongeveer tien meter waarop vlaklanders, wezens die maar 2 dimensies kennen leven.
Op een goede dag vragen ze zich af of hun bal eindig is. Ze gaan over hun  bal reizen maar komen uiteraard nooit bij het einde, ze blijven als vlaklanders immers tot in het oneindige rondjes draaien over het oppervlak.

Vlaklanders op een kerstbal


Op een dag maken deze vlaklanders contact met ons.
Wat zou je die vlaklanders vertellen als ze zouden vragen of hun bal eindig is en hoe ver weg  dat einde zich dan wel bevindt?
Je zou ze vertellen dat dat ze maar op een heel klein balletje leven, vergeleken met de rest van de wereld en dat het einde overal, beneden en boven het oppervlak van de bal aanwezig is.
Daarvoor moeten ze echter buiten het plastic treden waarover ze zich bewegen.
Daar snappen ze echter niets van, ze zijn zelf van plastic en kunnen zich geen wereld buiten hun plastic voorstellen.
 
 
 
Hetzelfde hebben wij met ruimte.
Wij kunnen ons geen wereld zonder ruimte indenken, wij maken er deel van uit. We vragen ons af of ons heelal eindig is en kijken ver weg in de ruimte, je hebt een zichtbaar heelal en voorbij de waarnemingshorizon is het heelal nog veel groter misschien wel een factor honderd keer zo groot. Bovendien zien we het steeds meer uitdijen.
Misschien zouden we, net als de vlaklanders op de bol, ook wel rondgejaagd zouden worden, op een nog onbekende manier als we voorbij de waarnemingshorizon konden kijken. De vlaklanders zelf weten bovendien niet eens dat ze op een bol  leven, het begrip bol is immers driedimensionaal, het zegt ze niets. Misschien dat wij zelf ook deel uitmaken van een "vorm"die wij niet kunnen bevatten.


Zoekende vlaklanders

 
 
In het heelal heerst de wiskunde en logica. De stelling van Pythagoras gaat altijd op en iets kan maar op één plaats tegelijk zijn.
In de subatomaire wereld, als we de Plancklengte bereiken, gaat de logica en de wiskunde echter haperen. De chaos neemt toe.
Met telescopen kijken we in de verte in de ruimte, alles blijft functioneren zoals we gewend zijn.
Met deeltjesversnellers kijken we naar het allerkleinste. Het zijn eigenlijk een soort super microscopen. Al is kijken niet het goede woord.
We bestuderen steeds kleinere eenheden, steeds kleinere ruimten. We schakelen het aspect ruimte steeds meer uit. 


Onderdeel van deeltjesversneller Cern

Is het misschien zo dat het einde van het heelal niet in de ruimte ligt maar in het extreem kleine waardoor je de ruimte als het ware uitschakelt, nihil maakt.
Hetzelfde dus wat geldt voor die vlaklanders, het einde van hun bal bevindt zich overal, geldt ook voor ons, het einde  zie je als je ruimte nihileert. Het einde is voorbij  het allerkleinste en dat is overal. Misschien dat daarom de wetten van de logica al vrij snel gaan haperen in de subatomaire wereld.



Als je even ver naar het allerkleinste kijkt als je ver weg kijkt, bijvoorbeeld zover dat een proton de afmeting heeft van een melkwegstelsel ten opzichte van het gebied dat je bestudeert, misschien nog ver voorbij de Plancklengte (deeltjesversnellers kunnen dat nog lang niet), dan kom je misschien wel aan het einde van ruimte.
Net als de vlaklanders buiten hun plastic zouden treden, treed je dan buiten de ruimte.



Sub atomaire deeltjes

Misschien dat dan blijkt dat de wereld, de kleinste manifestatie van materie, als het ware in een soort ruimteloos, wiskundeloos en tijdloos en daarom voor ons onvoorstelbaar en chaotisch geheel drijft. “Als het ware drijft”, want drijven is hier niet het goede woord, een ruimteloos geheel dat overal is.
Onze hersenen kunnen zich daar geen voorstelling van maken, ze kunnen niet buiten tijd, ruimte en wiskunde denken, net als de genoemde vlaklanders niet buiten plastic, omdat ze tot dezelfde substantie behoren.


Dali

Misschien dat bij een zwart gat materie buiten de ruimte treedt, het heelal is als singulariteit begonnen, dus buiten de ruimte. Als er maar één ding in de wereld zou zijn, zou er ook geen ruimte zijn. Bijvoorbeeld afstand zou een zinloos begrip zijn. Pas bij twee heb je ruimte, bijvoorbeeld afstand en beweging.
Bij het méér worden van de dingen is het heelal, de wiskunde en de fysica begonnen.
Tijd dijt steeds verder uit, er komt elke dag verleden bij, de tijd zal nooit inkrimpen.
Misschien dat iets soortgelijks voor ruimte geldt.



Een inherente eigenschap van ruimte is dan versneld uitdijen, iets dat je alleen kunt waarnemen als je ver genoeg weg kijkt, dus als je er veel van waarneemt. Zwaartekracht is misschien wel een soort anti-ruimte.
Als het heelal steeds verder uitdijt zal uiteindelijk materie tot in zijn kleinste manifestatie door ruimte zelf verscheurd worden.

Uitdijende ruimte


Deze “drijven” echter in de bovengenoemde ruimteloze massa, ruimte verdampt dan als het ware, verliest zijn functie.
In deze gedachtegang moet je wel even buiten afstand etc. kunnen denken en ruimte als een abstracte grootheid zien, die kan ophouden te bestaan. Dit lijkt een langdurig proces, maar vergeet niet dat we met de toenemende uitdijing met een soort multipliër effect te maken hebben. 

 

Of ik er zelf in geloof, welnee!
Speculeren is wel leuk.

zaterdag 12 januari 2013

TOENEMENDE CHAOS


 
 
Plato zag dus een uiteindelijk in onveranderlijke ideeën geordende wereld, die door het menselijk brein  konden worden begrepen. Het brein kon door nadenken doordringen in de wereld van de ideeën, volgens hem een wereld met een hogere realiteit.
Bij Aristoteles zaten de ideeën/vormen in de dingen zelf, in de overkoepelende secundaire eigenschappen.
Dus bij Plato bestond er geen paard zonder “het paard”, bij aristoteles geen “het paard” zonder afzonderlijke paarden. De wereld kende echter bij beiden een ordening en het objectieve brein kon tot die ordening doordringen. 



Volgens Kant hebben wij geen leeg brein dat de orde van de wereld waarneemt, maar is het andersom, juist het brein ordent de wereld. Hij noemde dit inzicht een Coperniaanse wending. Hoe de wereld er echt uit ziet kunnen we niet waarnemen, het brein begint meteen met ordenen, in tijd, ruimte en met causaliteit.
Er is echter volgens Kant wel een onkenbare wereld, het “ding an sich”.
De Duitse idealisten ontkenden het bestaan van een wereld buiten de geest/het brein, het “ding an sich”. De wereld bestaat uiteindelijk alleen in de geest en is de ontplooiing van deze geest. 

Inderdaad heeft ons brein de neiging om alles te ordenen, overal associaties te zoeken.
In wolken verschijnen gezichten, inktvlekken worden vlinders, we leggen relaties tussen koffiedik en de toekomst, aan de chaotische natuur  liggen goden ten grondslag, dieren en planten worden gedetermineerd, mensen worden in rassen, rangen, standen en karaktertypen, ingedeeld.
De taal speelt hierin een belangrijke rol. Wij willen grip op de wereld uitoefenen, macht.



Schopenhauer, later Nietzsche beschouwden machtswil  als het essentiële van de wereld, een openbaring van het onkenbare “ding an sich”. In de fysica openbaart zich deze machtswil en zet zich door in de biologische wereld, natuurkrachten zouden  in essentie al een vorm van machtswil/streven zijn. Zij geloofden dus wel in een “ding an sich”, evenals Heidegger.
Levinas erkent “de ander”, “het andere” als het onkenbare. 

De kapstokken van Plato en Aristoteles waardoor de wereld een te begrijpen systeem is, de vormen/ideeën, werden door verworpen. Uiteindelijk is er geen systeem, geen orde. De orde die wij met taal en denken vormen berusten dus op (onbewuste) machtswil. Het geven van een naam aan iets verschaft al een zekere macht over iets. Je moet dingen “benoemen”, “bespreekbaar” maken. Je angsten of je zwakheden bijvoorbeeld. Het idee dat je macht uit zou kunnen oefenen met taal is veel ouder dan de 19e eeuw, oeroud, denk aan toverspreuken en bezweringen. De goden en God kennen soms  alleen schuilnamen, medeklinkers (JWH), men mag ze niet noemen dan wel afbeelden. Men kan er geen macht op uitoefenen. 



De ene stroming pint de wereld dus vast in onveranderlijke ideeën, de andere gelooft dat alles stroomt, alles voortdurend aan verandering onderhevig is. Systeem en orde zijn hoogstens tijdelijk en vaak slechts door ons eigen brein geschapen, een soort gezichtsbedrog dus.
In feite is de wereld zoals wij die zien niet één keer geschapen maar wordt elke milliseconde in ontelbare breinen telkens opnieuw geschapen met labels, woorden en begrippen.
Alleen een pasgeboren baby, immers zonder enige referentiekaders en associatiemogelijkheden ziet in feite de wereld, korte tijd, zoals hij echt is. 



Hersenen hebben een hekel aan chaos, ze proberen overal orde in aan te brengen.
Wij hebben vaak een hekel aan onze hersenen (aan zichzelf) en proberen ze soms te verdoven.
Bijvoorbeeld met alcohol. Misschien hebben we toch een soort heimwee naar de oorspronkelijke oerchaos die we een zeer korte periode mochten waarnemen, we zoeken “vergetelheid”.
 In feite is het begrip chaos vaak een zwaktebod. Als ons brein er niet in slaagt ergens orde in te ontdekken spreken we van chaos of troep. We bedoelen dan,” mijn hersenen slagen er niet in hier enige orde in te zien”.



Echte absolute chaos is in feite ook een systeem. Een systeem dat maar één kant op kan, chaotischer kan het niet worden, alles wat er gebeurt kan alleen maar naar systeem, orde leiden. Aldus is chaos de moeder aller systemen. Een voorbeeld van een absoluut inherent chaotisch systeem is toeval. Als er in toeval enige orde zou zitten zou het geen toeval meer zijn. Toeval toont ook aan dat onze hersenen een hekel aan chaos hebben. Steeds weer proberen we toeval uit te sluiten, hoe vaak zeggen we niet “dat kan geen toeval meer zijn”. We geven bijvoorbeeld de voorkeur aan complotten boven toeval.
Vaak is het onderscheid tussen een verband dat we niet begrijpen en echte toeval ook moeilijk te maken. Vreemd is dat een in principe chaotische wereld een dwangmatig orde scheppend systeem als ons brein heeft voortgebracht.



Wiskunde beschrijft de onderlinge relaties tussen de dingen.
Ook als er geen mensen zouden zijn zou de stelling van Pythagoras bestaan, niet de stelling uiteraard maar de verhouding die er door wordt uitgedrukt. Wiskunde zit dus niet alleen in ons hoofd. Wat de noten voor een muziekstuk zijn is wiskunde voor de wereld als zodanig.
Pythagoras had al soortgelijke ideeën.
Absolute chaos zou een wereld zijn waarin wiskundige verhoudingen niet meer gelden, een soort prewiskundige toestand waarin 2 plus 2 ook 5 kan zijn. Met name op sub-atomair niveau lijken er rare dingen te gebeuren. De regel dat iets niet op twee plekken tegelijk kan zijn klopt er blijkbaar niet meer. De muziek gaat vals klinken, maar of dat komt doordat de chaos op dit niveau toeneemt?