Octopus vulgaris Merculiano Wikipedia
Ruimte/tijdservaring als zwermfenomeen van het organisme bij panpsychisme
Bewustzijn hebben betekent
ruimte/tijd ervaren. Zonder het ‘ervaren’ van ruimte en tijd is bewustzijn op zijn minst ondenkbaar en waarschijnlijk zelfs onmogelijk. De manier waarop een organisme ruimte en tijd ervaart is
cruciaal voor datgene waarvan het bewust is. Mijn hier en daar iewat haperende scriptie betoogd de
mogelijkheid van zwermvorming inzake bewustzijn. Het ‘organisme zijn’, het zijn
van een samenwerkingsverband (‘zwerm, swarm’) elementaire deeltjes richt de
tijdsbeleving van het organisme.
Een organisme heeft de inherente
neiging in zijn bestaan te volharden en zichzelf te handhaven, aldus Spinoza
met betrekking tot zijn idee van Conatus. Het is ruimte/tijdsbeleving die de ‘bewustzijnen’
van de elementaire bestanddelen waar we uit bestaan bijeenhoudt.
Wie zegt immers dat ons bewustzijn
een eenheid is? Een inktvis heeft misschien bewustzijn in zijn afzonderlijke
tentakels. Het is de gemeenschappelijke ruimtetijdsbeleving veroorzaakt door de
combinatie van micro/bewustzijnen waardoor een organisme zich als eenheid
beschouwt.
Andersom kan een aanvankelijke
eenheid van een kosmisch bewustzijn, zo dit bestaat, worden gedifferentieerd in
organismen met ruimte/tijdsbelevingen op verschillende niveau’s.
Ruimte/tijdservaring zou een
antwoord op het combinatieprobleem kunnen zijn. Niet zozeer ons bewustzijn is
gecombineerd tot een fundamentele eenheid, maar ons ruimte/tijdsbesef.
We zijn dan een zwerm van
elementaire bewustzijnen binnen één gemeenschappelijke ruimtetijd per organisme
of organisme deel. Of we zijn afgeleiden één bewustzijn gedifferentieerd door
het organisme zijn.
Ruimte/tijdservaring en bewustzijn is hetzelfde. Ik wil ruimtetijdservaring en bewustzijn niet scheiden, dat kan niet. Als (primitief) bewustzijn op elementair niveau bestaat, bestaat er ook primitieve ruimtetijdsbeleving op elementair niveau. Maar de organisme tijdsbeleving is misschien niet elementair maar een soort zwermfenomeen.
Inleiding
Panpsychisme is zowel een metafysisch begrip als een filosofische leer. Thomas Nagel geeft als definitie “By panpsychism I mean the view that the basic physical constituents of the universe have mental properties, whether or not they are parts of living organisms” (Nagel 2012: p. 181). De term komt uit het Grieks: pan betekent alles, geheel en psyche betekent ziel of geest. Panpsychisme is dus: al-bezielings-leer. Panpsychisme stelt dat er geen onderscheid tussen materie en geest gemaakt kan worden, geest (of geestelijke eigenschappen) zijn alomtegenwoordig en fundamenteel.
Deze opvatting,
dat het mentale fundamenteel is en niet spontaan ontstaat uit combinatie van
fysieke elementen, is wezenlijk voor het panpsychisme, maar leidt tot een serie
paradoxen. In dit paper onderzoek ik de aard daarvan in relatie tot
ruimtetijdservaring. Kan het incalculeren van spatiotemporele aspecten van bewustzijn in panpsychistische
theorieën een antwoord op deze paradoxen zijn?
Het al dan niet
consistent zigjn van panpsychisme als theorie is van belang voor de vraag waarom
fysieke processen die te maken hebben met bewustzijn gepaard gaan met
subjectieve ervaringen. Deze kwestie wordt door David Chalmers omschreven als
”the hard problem of consciousness” (Chalmers 2003: p. 2-3). Er zijn neurale
netwerken (uiteindelijk elektronische structuren) enerzijds en subjectieve
ervaringen anderzijds. Procesmatige activiteiten binnen neurale netwerken,
zoals vurende neuronen en algoritmes,
kunnen volgens het emergentisme uiteindelijk ook subjectieve ervaringen
verklaren. Maar is dat zo? “AI” kan op veel terreinen betere beslissingen nemen
dan de mens. De simpelste beslissing kan bewust en vanuit 1e
persoonsperspectief plaatsvinden terwijl bij bijvoorbeeld schaken door AI geen
greintje bewustzijn komt kijken. Intelligentie en geheugen hangen samen met
ontwikkeling van een systeem en algoritme, maar geldt dit ook voor het 1e
persoonsperspectief, voor bewustzijn? Wat is de theoretische ‘brug’ tussen
fysieke elektro/chemische (hersen-)structuren en processen enerzijds en het
mentale 1e persoonsperspectief anderzijds?
Ik ben het eens
met Galen Strawson die de visie dat het mentale te verklaren is met complexere
fysieke constructies aanduidt met het neologisme “physicsalism”. Hij definieert dit als “(…) the view
-the faith- that the nature or essence of all concrete reality can in principle
be fully captured in terms of physics”. De natuurkunde die uitgaat van
“physicsalism” plaatst hij tegenover een volgens hem meer realistische
natuurkunde, het oprechte “physicalism” waarin men bereid is de mogelijkheid
van panpsychisme onder ogen te zien; “the only possible form of physicalism
tout court” (Strawson 2009: p.54, 58). De reden om panpsychisme serieus te
nemen is dat het een plausibele theoretische brug biedt om de relatie tussen
fysieke en mentale fenomenen te verklaren. Het mentale in welke vorm dan ook is
in het panpsychisme immers een intrinsieke en fundamentele eigenschap van
materie en primair aan de ontwikkeling van materie tot complexe subjecten met
bijvoorbeeld een brein.
Om een antwoord
te geven op de vraag of het incalculeren van spatiotemporale aspecten een
antwoord op paradoxen in het panpsychisme is, concentreer ik mij op twee theorieën
daarbinnen: het micropsychisme en het kosmopsychisme (zie paragraaf 1.2, 1.3 en
1.4). Voor deze theorieën heb ik gekozen omdat ze een wezenlijk element van het
panpsychisme zichtbaar maken, namelijk het streven om emergentisme ten aanzien
van het ontstaan van bewustzijn zoveel mogelijk te vermijden.
Het mentale als
fundamentele eigenschap beschouwen heeft implicaties strijdig met de logica. Kenmerkend
voor een fundamentele eigenschap is het ‘in zichzelf besloten zijn’, niet
beïnvloed door andere eigenschappen. Een eigenschap beïnvloed door andere
eigenschappen zou immers niet meer fundamenteel zijn. Als volgens het
micropsychisme bewustzijn op microniveau noodzakelijkerwijs fundamenteel is,
waarom en hoe bestaat er dan eveneens fundamenteel bewustzijn op macroniveau,
zonder dit aan emergentie toe te schrijven? Dit is het combinatieprobleem. Een
verwant probleem maar dan voor kosmopsychisme is de vraag hoe individueel en
heterogeen bewustzijn een afgeleide kan zijn van één fundamenteel en homogeen kosmisch
bewustzijn, het derivatieprobleem. William James formuleerde reeds in 1890 problemen
met betrekking tot het combineren van fundamentele mentale toestanden (James1918: p.160). In paragraaf 1.3 licht ik dit toe.
Hoe kan het incalculeren van spatiotemporale aspecten bijdragen
aan de oplossing van deze problemen van panpsychistische theorieën? Mijn these
is dat fysieke extensie medebepalend is voor het referentiekader van een
bewust subject in ruimte maar ook in tijd; er bestaan ‘bandbreedten in
tijdservaring’ (zie paragraaf 2.1). Ik stel in deze paper dat men door
fundamenteel bewustzijn gegenereerde ‘bandbreedten in tijdservaring’ op meerdere
niveaus kan postuleren, als alternatief voor ‘fundamenteel bewustzijn’ op meerdere
niveaus. Fundamenteel bewustzijn zelf bevindt zich dan op één basisniveau. Dit
basisniveau bevindt zich op microniveau volgens micropsychisme en is het universum
volgens kosmopsychisme.
Er is dan voor
het micropsychisme geen sprake meer van combinatie maar van spatiotemporele ‘overkoepeling’
van micro-entiteiten met mentale eigenschappen in een macro bandbreedten in
ruimtetijd zo betoog ik in paragraaf 2.4. Voor wat betreft het kosmopsychisme
stel ik in paragraaf 2.6 dat er geen sprake is van ‘derivatie’ maar van ‘manifestatie’
in bandbreedten gegenereerd door één entiteit met mentale eigenschappen, het
universum. In het geval van micropsychisme zou men van “zwermbewustzijn” kunnen
spreken, analoog aan zwermintelligentie, voor kosmopsychisme van
facettenbewustzijn. Het geven van mogelijke verklaringen voor het ontstaan van
deze ‘extra’ bandbreedten in ruimtetijdservaring is een technische kwestie,
niet langer een logisch vraagstuk.
In paragraaf 2.5
bespreek ik implicaties met betrekking tot het decompositieprobleem zoals
geformuleerd door Nagasawa. Oneindigheid zowel bij inzoomen naar het kleine als
uitzoomen naar het grote vanaf onze positie levert problemen op voor zowel
micropsychisme als kosmopsychisme.
Dit paper gaat niet
zozeer over argumenten vóór of tegen panpsychisme maar vertrekt vanuit een panpsychistisch
wereldbeeld. Ook verdedig ik geen visie binnen het panpsychisme, maar beperk ik
me ertoe de mogelijke consequenties te tonen van het incalculeren van aspecten
van ruimtetijdservaring in een panpsychistische context.
In deel 1 beschrijf
ik het panpsychisme, micropsychisme en kosmopsychisme en de daaraan verbonden
paradoxen. In deel 2 licht ik mijn these over tijdservaring en bewustzijn toe
en werk ik de mogelijke implicaties ervan uit toegepast op bovengenoemde
theorieën. Tenslotte trek ik enige conclusies.
1 Panpsychisme, micropsychisme en
kosmopsychisme
1.1 Achtergronden van
panpsychisme
Russell stelt in The analysis of
matter: “As regards the world in general, both physical and mental,
everything we know of its intrinsic character is derived from the mental side,
and almost everything we know of its causal laws is derived from the physical
side” (Russell 1927: p. 402). Volgens Eddington hebben de fysieke processen in
onze hersenen die met bewustzijn worden geassocieerd een ‘ervaringsgerichte intrinsieke
natuur’: “It seems rather silly to prefer to attach [consciousness] to
something of a so-called ‘concrete’ nature inconsistent with thought, and then
to wonder where the thought comes from”. (Eddington 1928: p. 259).
Omdat er niets speciaals is aan de
materie in onze hersenen is het plausibel dat als brain-stuff een
ervaringsgerichte intrinsieke natuur heeft, dit voor fysieke materie geldt (Dainton,2024:
p.45). Eddington schreef in Space,
time and gravitation: “Physics is the knowledge of structural form, and not
knowledge of content. All through the physical world runs that unknown content,
which must surely be the stuff of our
consciousness” (Eddington 1928: p. 200).
Vreemd genoeg
zijn deze ideeën compleet vergeten gedurende een groot deel van de 20e
eeuw (Goff 2022: p.11). Recent herleefde belangstelling voor deze benadering
leidde tot een door Russell geïnspireerd gezichtspunt bekend als het
Russelliaans Monisme, een hedendaagse vorm van panpsychisme die van het idee uitgaat
dat materie een voor wetenschap verborgen “intrinsieke natuur” heeft.
Materie bevat in
panpsychistische theorieën mentale eigenschappen op fundamenteel niveau. Deze zijn
niet te vergelijken met die van levende organismen laat
staan menselijk bewustzijn. Brüntrup en Jaskolla stellen: “Mental
properties at the fundamental level might well be wildly dissimilar from those
found in living organisms. The highly speculative and abstract character of
panpsychism has thus always to be kept in mind. Panpsychism is a possible move
in the logical space of metaphysics, not a crude animalistic view of matter” (Brüntrup 2016: p.
5,6 ).
Volgens David
Chalmers heeft een wezen bewustzijn als ‘het iets is om dat wezen te zijn’ en
is een mentale staat bewust als ‘het iets is om zich in die staat te bevinden’.
De vraag is, waarom de processen die te maken hebben met bewustzijn gepaard
gaan met subjectieve ervaringen (Chalmers 2003: p. 2-3). Chalmers spreekt in
dit kader van ”the hard problem of consciousness”, in tegenstelling tot “the easy
problem” van het verklaren van de puur functionele aspecten van informatie, het
brein en gedrag.
De oplossing
voor “the hard problem” kan gezocht worden in enerzijds dualisme -door een
immateriële geest te veronderstellen naast de materiële wereld- en anderzijds
materialisme -waarin wordt verondersteld dat bewustzijn slechts een illusie is
of dat sterke emergentie bestaat. Bij sterke emergentie is bewustzijn een
totaal nieuwe uitkomst van andere eigenschappen van een systeem en de
interacties tussen deze eigenschappen. Bewustzijn is volgens deze theorie niet
te reduceren tot de eenvoudigere componenten; het geheel is dus meer dan de som
der delen. Dit leidt uiteindelijk ook tot epifenomalisme; het materiële
veroorzaakt het mentale maar dit kan op zijn beurt, als niet-materieel
epifenomeen, geen invloed uitoefenen op materie; de fysieke wereld is immers
causaal gesloten (Goff 2022: p. 11).
Naast dualisme en de puur procesmatige materialistische
verklaringen zijn vormen van panpsychisme een derde mogelijkheid (Goff 2019: p.
174), en zelfs een middenweg volgens Brüntrup en Jaskola (Brüntrup 2016: p.4).
1.2 Panpsychistische theorieën
Ik vat alle theorieën die het mentale of mentale eigenschappen beschouwen als fundamenteel en alomtegenwoordig in materie onder de noemer panpsychisme. Maar wat is fundamenteel? In de lokalisering van fundamentele eigenschappen maakt men in de metafysica een globale verdeling in een drietal theorieën die ervan uitgaan dat fundamentele eigenschappen hetzij berusten in het allerkleinste, hetzij in het allergrootste, hetzij op alle niveaus kunnen verschijnen (het emergentisme). Nieuwe fundamentele entiteiten kunnen volgens het emergentisme ontstaan bij een zekere mate van complexiteit van materie. Deze algemene visies zijn ook van toepassing op theorieën over panpsychisme, te onderscheiden zijn:
-Constitutief micropsychisme de
meest gangbare theorie onder hedendaagse filosofen: bewustzijn op microniveau is
fundamenteel. Bewustzijn op macroniveau is te reduceren tot verschijnselen op het
allerkleinste microniveau, bewustzijn op microniveau en op macroniveau vormen hierin
een eenheid (Goff 2024: p.10).
-Constitutief kosmopsychisme: het bewustzijn
van het universum is fundamenteel. (Nagasawa 2016: p. 7,8; Goff 2022: p. 10).
-Non-constitutief panpsychisme:
bewustzijn op menselijk en dierlijk niveau is fundamenteel en niet reduceerbaar
(Goff 2022: p. 7). Bewustzijn kan wel worden veroorzaakt door interacties van op
micro-niveau aanwezig bewustzijn, maar is er als fundamentele eigenschap niet
in gegrond en niet toe te reduceren.
Non-constitutief
panpsychisme veronderstelt dus de mogelijkheid van het verschijnen van nieuwe
fundamentele eigenschappen op een bepaald niveau. Problemen met het emergentisme
echter waren nu juist één van de redenen om bewustzijn niet als een emergente
maar als een fundamentele eigenschap te zien (Büntrup 2016: p. 4). Vormen van
panpsychisme impliceren echter minder radicale vormen van emergentisme dan het
non-panpsychistisch sterk emergentisme, waarbij bewustzijn als iets geheel
nieuws verschijnt (Goff 2022: p. 8). Goff onderkent daarom wel mogelijkheden
voor deze vorm van panpsychisme (Goff 2019: p. 171).
In dit paper beperk
ik me tot het micropsychisme en het kosmopsychisme, omdat hierin het voor het
panpsychistime kenmerkende vermijden van emergentisme en het streven naar
fundamentalisme ten aanzien van bewustzijn het meest expliciet naar voren komt.
1.3 Micropsychisme
Het gezichtspunt dat fundamentele dingen bestaan op microniveau noemt men ook smallisme.
Feiten over grote dingen zijn
gegrond in feiten over kleine dingen, waarbij het microniveau fundamenteel is. Als
panpsychisme klopt en bewustzijn dus fundamenteel is, dan is er volgens dit
gezichtspunt microbewustzijn. Wat dit microbewustzijn precies is kunnen we niet
zeggen maar het staat ver af van menselijk bewustzijn en ervaring (Chalmers
2016: p. 4, 7; Goff, 2022: p. 10; Brüntrup 2016: p. 5).
Een groot
probleem voor de theorie van micropsychisme is het combinatieprobleem. De
invloedrijkste formulering daarvan is volgens Chalmers die van William James
(1842-1910) uit 1890. Hierin bekritiseert James de theorie dat mentale toestanden
samengesteld zijn uit elementaire mentale toestanden:
“Where the elemental units are
supposed to be feelings, the case is in no wise altered. Take a hundred of
them, shuffle them and pack them as close together as you can (whatever that may
mean); still each remains the same feeling it always was, shut in its own skin,
windowless, ignorant of what the other feelings are and mean. There would be a
hundred-and-first feeling there, if, when a group or series of such feelings
were set up, a consciousness belonging to the group as such should emerge. And this
101st feeling would be a totally new fact; the 100 original feelings might, by
a curious physical law, be a signal for its creation, when they came together;
but they would have no substantial identity with it, nor it with them, and one
could never deduce the one from the others, or (in any intelligible sense) say
that they evolved it. Take a sentence of a dozen words, and take twelve men and
tell to each one word. Then stand the men in a row or jam them in a bunch, and
let each think of his word as intently as he will; nowhere will there be a
consciousness of the whole sentence. We talk of the ‘spirit of the age,’ and
the ‘sentiment of the people,’ and in various ways we hypostatize ‘public
opinion.’ But we know this to be symbolic speech, and never dream that the
spirit, opinion, sentiment, etc., constitute a consciousness other than, and
additional to, that of the several individuals whom the words ‘age,’ ‘people,’
or ‘public’ denote. The private minds do not agglomerate into a higher compound
mind”.
(James 1918: p. 160).
Ervaringen laten
zich volgens James dus niet optellen tot verdere ervaringen en bewustzijnen kunnen
niet gecombineerd of bij elkaar opgeteld worden. Bewustzijn is een fundamentele
eigenschap volgens het panpsychisme, maar hoe kan dan zowel microbewustzijn als
macrobewustzijn als fundamentele eigenschap van materie bestaan?
Wat er gebeurt is
het volgende: stel je hebt twee fundamentele bewuste subjecten. Deze kunnen
nooit door combinatie een derde fundamenteel subject voortbrengen dan wel
noodzaken want dan is het derde subject niet meer fundamenteel maar een
resultaat van de twee andere subjecten. Als microbewustzijn zonder macrobewustzijn
mogelijk zou zijn, dan zou dit volgens Chalmers impliceren dat er een wereld
bestaat als de onze met microfysica en micro-ervaring exact als in onze wereld,
terwijl op macroniveau alleen zombies zonder bewustzijn bestaan (Chalmers 2016:
p. 1,4,5,10). Paradoxen inherent aan de toepassing van het begrip ‘fundamenteel’ in deze context
vormen de kern van het ‘combinatieprobleem’.
Als onderdeel
van dit algemeen combinatieprobleem spelen ook allerlei deelproblemen,
bijvoorbeeld het ‘kwaliteitscombinatieprobleem’. Hoe kunnen microkwaliteiten
gecombineerd worden en macrokwaliteiten opleveren? Hoe kan de beperkte
fenomenaliteit van de bewustzijnen op lagere niveaus gecombineerd worden en
leiden tot de rijke fenomenaliteit van menselijke ervaring (Noh 2013: p. 51-52)?
Ook vraagt men zich af hoe structuur van micro-ervaringen kan leiden tot de ervaringsstructuur op macroniveau, het zogenaamde ‘structuur-combinatieprobleem’. Onze macro-ervaringen hebben een rijke structuur. We ondervinden zintuigelijke en andere prikkels, verdeeld over een enorme hoeveelheid modaliteiten - iets dat op microniveau afwezig is. Er zijn nog allerlei andere vragen, zoals: hoe leiden ontelbare bewustzijnen op microniveau tot een bewustzijn op macroniveau dat een eenheid vormt (Chalmers 2016: p. 2, 5,6)
1.4 Kosmopsychisme
‘Priority monism’ is het
omgekeerde van Smallisme. Jonathan Schaffer stelt dat feiten over kleine dingen
gegrond zijn in grote dingen, atomen in de tafel bestaan omdat de tafel
bestaat. Als men op deze manier doorredeneert bestaan de dingen uiteindelijk
bij de gratie van het grootste object: het universum als geheel. Er bestaat dus
maar één fundamenteel concreet object en dat is het universum, dit bezit
ontologische prioriteit en gaat vooraf aan andere objecten. Alles behalve het
universum zelf is een afgeleide van het universum (Schaffer 2010: p. 66; Goff
2022: p. 10).
Ongeveer parallel
aan de metafysica van dit priority monism is het priority cosmopsychism. Priority
monism stelt dat er maar één basisobject bestaat, het universum, priority cosmopsychism
stelt dat er maar één basisbewustzijn bestaat, het kosmisch bewustzijn. Dit
heeft ontologische prioriteit over andere bewustzijnen, alle andere
bewustzijnen zijn afgeleiden van dit kosmisch bewustzijn. (Nagasawa 2016: p. 6-8).
Bij deze vorm van panpsychisme is het universum elementair en als zodanig bewust
zo merkt ook Itay Shani op. Hij spreekt in dit kader van het “absolute” (Shani
2015: p. 408).
Over het
algemeen zijn kosmopsychisten weinig concreet over de exacte vorm van dit
bewustzijn, wel hanteren ze metaforen. Analoog aan de micropsychistische
opvatting over het bewustzijn van elementaire deeltjes gaan zij ervan uit dat het
universum een soort ervaring heeft maar geen agency of gedachten. (Goff 2022: p.
10).
Shani vergelijkt dit “absolute”
met een fluctuerende oceaan of veld, een soort zee van bewustzijn. Een
dynamische entiteit waarvan de activiteit quasi onafhankelijke configuraties en
patronen veroorzaakt, die evolueren door wederzijdse interactie. Individuele
bewustzijnen hebben volgens Shani een status vergelijkbaar met draaikolken in
een stroom, zich niet bewust van de diepere lagen die hen binden aan de grond
van alles (Shani 2015: p.411-412, 418, 419). De wetenschappelijke kwantitatieve
verschijning van dit bewustzijnsveld zou dat van een kwantumveld zijn. Shani wijst
zelfs een alles doordringend electromagnetisch achtergrondveld aan als
mogelijke kandidaat, “Zero-point field” genoemd (Keppler en Shani 2020: p.4-6).
Het
kosmopsychisme van Freya Matthews is een natuurfilosofie, zij neemt een meer
experiëntieel panpsychisme aan (Nagasawa 2016: p. 22; Matthews 2011: p. 148-149).
Ook Matthews gebruikt de
vergelijking met water: “The universe may be compared with a vast ocean coursed
continually by currents and waves, some of which interfere to become vortices which
hold their structure for long enough to give
the appearance of independent or enduring existents”. Zij gelooft in een Spinozistisch
geïnspireerd ondeelbaar substantief plenum, “geometrodynamisch” geconstrueerd,
een dynamische uitgebreide substantie, echter niet in de eerste plaats
materieel (Matthews 2011: p. 145,146).
Dit aquatische
beeld van de wereld als een stroom met draaikolken is niet nieuw. Matthews zelf
noemt Thales van Milete (Matthews 2011: p. 6). Zelf zou ik hier ook Friedrich
von Schelling willen noemen die in 1800 dezelfde vergelijking met draaikolken
in een stroom gebruikte om het materiële, aangeduid als “producten”
(draaikolken), te onderscheiden van de
natuur als “productiviteit” (de stroom). Zijn natuurfilosofie heeft wat dit
betreft zonder meer kosmopsychistische kenmerken (Bowie 2014: p. 4, 9, 10).
Een voordeel
van kosmopsychisme is dat het combinatieprobleem niet bestaat. Er hoeft niets
gecombineerd te worden want er is één overkoepelend bewustzijn; het is een
top-down benadering. Het universeel bewustzijn is ook niet opgebouwd uit
kleinere bewustzijnen. Individuele bewustzijnen maken namelijk deel uit van het
universeel bewustzijn, ze zijn er in feite één mee.
Wel is er het
zogenaamde derivatieprobleem: hoe kunnen individuele en heterogene bewustzijnen
worden afgeleid van één homogeen universeel bewustzijn? Een bijkomend probleem
is dat de exacte aard van het universeel bewustzijn onbekend is. Volgens
Nagasawa kunnen we dit oplossen door te stellen dat het kosmisch bewustzijn,
net als een individueel bewustzijn, uit delen bestaat. Visuele ervaring bestaat
bijvoorbeeld uit kleurervaring en ruimtelijk perspectief, de gehele visuele ervaring
is echter een eenheid, fundamenteler dan de delen. Op dezelfde wijze is het
kosmisch bewustzijn fundamenteler dan de individuele bewustzijnen. (Nagasawa
2016: p. 12-14)
Matthews stelt de vraag hoe van binnenuit beschouwd, dus vanuit de visie van het universele bewustzijn zelf, de “eindige zelven” in het kosmisch bewustzijn zijn ingebed. Hoe kunnen de verschillende “zelven” als zichzelf realiserende systemen er deel van uitmaken? Ze maakt een vergelijking met de psychoanalyse van Carl Gustav Jung. Volgens haar zijn de individuele bewustzijnen beschouwd vanuit het kosmisch bewustzijn in grote lijnen vergelijkbaar met wat Jungiaanse autonome “complexen” zijn voor het individuele bewustzijn; als constellaties van psychologische energie (Matthews 2011: p. 148-149).
2. Bandbreedten in ruimtetijdservaring en uitwerking daarvan voor panpsychisme
2 Bandbreedten in ruimtetijdservaring
Waarom spatiotemporele aspecten met betrekking tot bewustzijn incalculeren in bovenomschreven theorieën en wat houden deze aspecten in?
Dainton stelt: “If (as many suppose) consciousness is essentially
temporal, then if panpsychism is true everything in the universe will be
enjoying a temporal form of consciousness”. (Dainton 2023: p. 45, 46).
Om een goed beeld van een eventuele panpsychistische werkelijkheid te krijgen
is de bestudering van het temporele aspect van bewustzijn van cruciaal belang.
Ruimtetijdservaring/gerefereerd
zijn aan ruimtetijd, is voor alle bewustzijnen altijd aanwezig want deze
ervaring representeert de ruimtetijd waarin alle verschijnselen waarop een bewustzijn
mogelijkerwijs gericht kan zijn zich voordoen; ook bijvoorbeeld in onze dromen
of fantasieën. Ruimtetijdservaring is de meest basale vorm van bewustzijn, alle
andere eigenschappen als bijvoorbeeld zintuigen, intelligentie of zelfs
geheugen kunnen ontbreken, maar zonder ruimtetijdservaring is er geen
bewustzijn; nog geen seconde.
In deze paragraaf schets ik een
visie op ruimtetijdservaring waarin fysieke extensie van invloed is op het
referentiekader van een bewust subject in ruimte maar ook in tijd. Hoe werkt
dit?[1]
Bewustzijn
heeft een drempelwaarde verbonden met tijd; elk bewust systeem heeft een
kleinste tijdsperiode waarin sprake is van bewustzijn. Gedurende een
geïsoleerde tijdsperiode van bijvoorbeeld éénhonderdsteseconde is er geen
menselijk bewustzijn, een tijdsinterval van deze korte duur “beleeft” de mens
niet. Alleen indirect met een camera in slow motion kan men bijvoorbeeld een
blikseminslag die binnen dit tijdsinterval plaatsvindt beleven.
Het is best mogelijk dat
insectachtigen gedurende bijvoorbeeld die éénhonderdste seconde allang direct bewustzijn
hebben. [2]
Vanwege hun hersenstructuur en geringe afmeting vindt er bij hen wellicht een
snellere verwerkingstijd van elektrische ontladingen tussen neuronen plaats.[3]
Om dit proces te
illustreren neem ik film. Voor een mens zijn 25 beeldjes per seconden nodig om
een film vloeiend te laten verlopen, voor olifanten wellicht minder. Voor een
film gericht op insectachtigen zouden bijvoorbeeld 2500 beeldjes per seconde
nodig zijn, zij kunnen dan elke seconde 2500 beeldjes verwerken en wij maar 25.
Er is
wetenschappelijk onderzoek waaruit blijkt dat stofwisselingssnelheid en
lichaamsgrootte daadwerkelijk van invloed zijn op de snelheid waarmee temporale
informatie wordt gepercipieerd.[4]
In dit onderzoek werd gebruik gemaakt van een met wisselende frequenties
flikkerende lichtbron (Critical flicker fusion light frequency: CFF). Men kan
volgens mij stellen dat bij een hogere CFF de omgeving trager wordt
waargenomen. De omgeving in de vorm van bijvoorbeeld een vliegenmepper wordt
door de vlieg met een snel perceptievermogen naar verhouding traag waargenomen,
zodat het insect adequaat kan reageren.
Wat kunnen
dergelijke bevindingen leren over de relatie tussen bewustzijn en tijd? Om hier
achter te komen zou men bij wijze van gedachte-experiment de implicaties van
deze bevindingen tot in het extreme kunnen toepassen.
Vanwege de
snelle perceptie van temporele informatie zou de insectachtige zich
bijvoorbeeld direct bewust kunnen zijn van een vliegende kogel of het
bewegingspatroon van zijn eigen vleugelslagen, door ons als ongedifferentieerd
gezoem ervaren, maar zich daarentegen niet direct bewust zijn van bijvoorbeeld
de beweging van de secondewijzer van een klok. Om de beweging van deze
secondewijzer te detecteren heeft hij dan zijn geheugen nodig, via zijn
geheugen zou hij zich dan wel indirect bewust kunnen zijn van deze beweging.
Het bewustzijn
van een “slakachtige” heeft bijvoorbeeld 10 filmbeeldjes per dag nodig voor een
vloeiende beweging, hij is zich bijvoorbeeld direct bewust van de groei
van planten en de beweging van een kleine wijzer van een klok zonder een beroep
te hoeven doen op zijn geheugen. Zo zijn er mogelijk zelfs systemen die zich
direct bewust zijn van gebergtevorming of botsende sterrenstelsels. Eén beeldje
per eeuw zou voor een dergelijk systeem al genoeg zijn voor een lopende film.
Wij zouden waarschijnlijk het bewustzijn van dergelijke entiteiten moeilijk
kunnen herkennen. Deze “trage bewustzijnen” kunnen zich indirect bewust zijn
van snelle processen vanwege de resultaten daarvan zoals wij ons indirect
bewust zijn van het verloop van een blikseminslag aan de hand van de schade.
Hier geldt dat
een kortere drempel -een snellere perceptie van temporele informatie- niet
staat voor een hoger bewustzijn, wel voor een bewustzijn noodgedwongen gericht
op andere entiteiten en gebeurtenissen. Vandaar de stelling dat de
bewustzijnsdrempel niet alleen medebepalend is voor de reactietijd van een
systeem, maar vooral ook voor de aard van het bewustzijn,
de gerichtheid ervan. Volgens Franz Brentano (1838-1917) is bewustzijn altijd
“intentioneel”, gericht op een object. De aard van bewustzijn wordt mede bepaald
door datgene waarop het bewustzijn gericht is, het neemt zichzelf niet waar
(West 201, p. 99-100). Een bewustzijn zonder object van bewustzijn -in
ruimtetijd- kan niet worden gedacht. Het is mede de bewustzijnsdrempel die bepaalt
welke gebeurtenissen een bewustzijn kan waarnemen, waarop het zich kan richten,
en dus ook de “wereld” van een organisme.
Hetzelfde geldt
overigens voor ruimte, je kunt je niet direct bewust zijn van een bacterie en
tegelijkertijd van de Mount Everest (behalve ook weer indirect via je
geheugen). Overigens kun je in ruimte fysiek afstand nemen of dichterbij komen
om te observeren. Deze vrijheid heb je bij tijd niet, je kunt bijvoorbeeld
zonder hulpmiddelen de tijd niet vertragen om je direct bewust te worden van de
finish van de 100m sprint.
Bewustzijn op
deze wijze beschouwd heeft dus een bepaald ‘bereik’ in de ruimtetijd. Ik noem dit
de bandbreedte (in ruimtetijd) van een bewustzijn. Deze bandbreedte kan men het
‘heden’ noemen, het moment waarop de informatie van perceptie wordt opgenomen
en verwerkt met een minimaal beroep op het geheugen.
Ons heden duurt bijvoorbeeld 3 seconden alvorens het geheugen de meeste taken overneemt. [5] Dat van een insectachtige bijvoorbeeld 1/100 seconde, het heden van een traag bewustzijn, een bewustzijn dat gebergtevorming beleeft, duurt misschien 1000 jaar. Voor alle drie bewustzijnsvormen echter gaat het heden even snel, anders is het geen heden; alleen de rest van de wereld gaat langzamer of sneller vanuit het perspectief van het betreffende bewustzijn. Een vlieg weet een toeslaande vliegenmepper te ontwijken doordat in zijn beleving de vliegenmepper zo traag nadert dat hij er op kan reageren. Als je het ontstaan van de Mount Everest bewust beleeft dan gaan andere processen, zelfs bijvoorbeeld seizoenswisselingen, in jouw beleving onwaarneembaar snel. Het menselijk heden dat wij als vanzelfsprekend ervaren is in deze visie slechts een positie in een veel grotere reeks van bandbreedten van ruimtetijdsbewustzijn; van ‘hedens’.
2.2 Uitwerking voor panpsychisme
Is het
misschien zo, dat in het verlengde van de bewustzijnsverschillen van kleine
naar grote biologische entiteiten, je van een regel kunt spreken? Met andere
woorden, dat in het algemeen het ‘heden’ van een bewuste entiteit langer wordt
naarmate die entiteit grootschaliger is? Op microniveau gaat alles veel
sneller, bacteriekoloniën verdubbelen zich elke 4 tot 20 minuten, elementaire
deeltjes zijn enorm snel, een atoomklok meet een frequentie van miljarden
trillingen van atomen per seconde. Geologische en kosmologische tijdschalen
duren enorm lang met in onze ogen trage processen als gebergtevorming of
planeetvorming.
Aan een
bewustzijn gericht op langzame processen heb je niets als je in een milieu
leeft waarin alles snel gaat, bijvoorbeeld het milieu van een insect. Omgekeerd
vergt een milieu waarin relatief trage gebeurtenissen plaatsvinden bewuste
systemen die in de pas lopen met trage processen. Een bewustzijn, dus ook een
primitief bewustzijn, is altijd op een of andere manier ergens op gericht en
dat gericht zijn moet ook mogelijk zijn.
De bandbreedte
van tijdperceptie van een bewustzijn kunnen we in theorie laten variëren van absurd
kort, bijvoorbeeld Plancktijd, tot alles behalve ∞. Misschien hebben
elementaire deeltjes wel een Plancktijd bewustzijn, al naar gelang hun massa.
Voor hen staat de wereld dan vrijwel stil, hun eigen snelheid is dan vanuit ons
perspectief extreem. De bandbreedte van een kosmisch bewustzijn, gericht op de
relatief traagste en grootste processen zou enorm zijn. Alles waarop dit
bewustzijn gericht is zou hypersnel gaan voor dit bewustzijn of zelfs bijna op
één bepaald moment geschieden, behalve uiteraard de traagste processen waar het
immers op gericht is. Bij oneindige extensie zou men van een singulariteit-gerichtheid
op een altijd ‘oneindig kort’ moment kunnen spreken (vandaar dat het ook niet
kan bestaan, zoals we zullen zien). Oneindig klein en oneindig groot impliceren
elkaar in dit geval.
Men zou een Planckbewustzijn, minder snel bewustzijn, dan wel een bewustzijn dat grootschalige kosmische gebeurtenissen bestrijkt kunnen poneren, met bijvoorbeeld een absoluut minimum aan cognitieve modules.
2.3 Uitwerking voor de ontwikkeling van bewustzijn op macroniveau
Wat maakt dat er op macroniveau (van dieren en mensen) überhaupt bewuste subjecten en daarnaast onbewuste objecten bestaan?
Itay Shani
vraagt zich in dit kader af: waarom is het wassen beeld van koningin Elisabeth
geen subject en koningin Elisabeth zelf wel? Hij stelt dat bewustzijn in alles
huist, maar op macroniveau niet altijd opschaalt tot een daadwerkelijk subject.
Tafels, computers en zelfs auto’s zijn geen subjecten en blijven gewoon
macroniveau objecten zonder integrale subjectiviteit, cumulaties van materie
zonder méér. Shani onderscheidt twee soorten systemen: esonectische en
exonectische (van eso en exo, innerlijk
en uiterlijk; nexus is binding).
Een exonectisch systeem op
macroniveau -een object- is alleen een oppervlakkig samengesteld geheel. Het
ontbeert een innerlijke dimensie. De microcomponenten ervan blijven van elkaar
afgezonderd, dit systeem geeft er geen blijk van dat het pakketten van
bewustzijn bevat.
Een esonectisch systeem -een
subject- is een samengesteld systeem waarvan de microconstituenten zodanige
relaties hebben dat het systeem niet alleen samenhangend in zijn uiterlijke
vorm is maar ook met betrekking tot zijn eigen ervaringsdomein “The endo-phenomenological
reservoirs of their micro-experience join together in a coherent fashion,
giving rise to a unified experiental domain”. Shani benadrukt het speculatieve
karakter van deze theorie en het feit dat we de exacte mechanismen achter dit
proces niet kennen (Shany 2015: p. 419-420).
Hoe kan men
bovenstaande visie op complex bewustzijn op macroniveau relateren aan het
bestaan van bandbreedten in tijdservaring?
Volgens mij
heeft de ontwikkeling tot complex bewustzijn alles met interactie tussen
materie van doen, een voorbeeld van deze interactie is biologische evolutie. De
theorie over bandbreedten in tijdservaring impliceert dat het materieel
referentiekader in ruimtetijd, dus de ruimtelijke schaal waarop het bewustzijn
zich voordoet, aan bepaalde voorwaarden van materiële complexiteit en
heterogeniteit dient te voldoen om bijvoorbeeld door biologische evolutie de
ontwikkeling tot complex bewustzijn mogelijk te maken. Als het referentiekader
van een bewustzijn een (natuur)wetmatig gebonden homogene fysieke omgeving is,
zal het zich niet tot een complex bewustzijn ontwikkelen, er is dan weinig
complexe interactie van materie maar het bewustzijn is er desondanks
fundamenteel als deze homogene fysieke omgeving het fundamentele niveau van de
natuur is.
Toch schuilt in deze theorie ook wel een zeker antropocentrisme en zelfs een zekere eenzijdige gerichtheid op het biologische. Ons niveau is “vanzelfsprekend”, ons lichaam en zintuigen zijn erop aangepast, wij ervaren de (levende en dode) wereld die ons omringt. De niveaus met een enorme extensie zijn ons vreemd, een traag bewustzijn met een bandbreedte van bijvoorbeeld de schaal van geologische processen zouden we waarschijnlijk niet eens herkennen. Hetzelfde geldt voor een bewustzijn onderhavig aan enorm snelle processen op kwantumniveau, in tijdsbestekken van de bijvoorbeeld miljarden omwentelingen per seconde die elektronen om een kern maken is voor ons niet veel te onderscheiden. Deze niveaus zijn als het ware compleet lichaams- en zintuigvreemd, bewustzijn en agency op deze niveaus zouden ons waarschijnlijk ontgaan. De rigidere wetmatigheid en homogeniteit van zowel de zeer grote schalen in het heelal als de kwantumniveaus zouden voor een deel “gezichtsbedrog” kunnen zijn, veroorzaakt door de enorme kloof die ons van deze ruimtelijke schalen scheidt. Zowel wat betreft afmeting, als tijdsverloop en vertrouwdheid, waardoor we geen details dan wel megaverbanden kunnen onderscheiden. Misschien dat er op deze schalen veel meer “aan de hand” is dan wij denken en kunnen afleiden; vanaf grote hoogte lijkt bijvoorbeeld de zee ook glad.
2.4 Uitwerking voor micropsychisme
James schrijft: “We talk of the ‘spirit of the age,’ and
the ‘sentiment of the people,’ and in various ways we hypostatize ‘public
opinion.’ But we know this to be symbolic speech, and never dream that the
spirit, opinion, sentiment, etc., constitute a consciousness other than, and
additional to, that of the several individuals whom the words ‘age,’ ‘people,’
or ‘public’ denote. The private minds do not agglomerate into a higher compound
mind”. (James 1918: p. 160).
Een menselijke
organisatievorm is een verzameling subjecten die men niet kan combineren tot
één subject, maar de subjecten die er deel van uitmaken kunnen iets gemeenschappelijks
delen, bijvoorbeeld een staat, die kan handelen alsof er sprake is van agency.
Een volk kan oorlog voeren, geraadpleegd worden, besluiten en zelfs kwaad of
blij zijn.
Dit kan omdat de
burgers een overkoepelende taal (of meerdere talen) hebben. De invariante
taaldimensies (fonologie, syntaxis, semantiek en pragmatiek) maken overkoepeling
tot een volk, of eender wat voor soort menselijke organisatievorm, mogelijk. Zonder
gemeenschappelijk begrepen taal in één of andere vorm (ook lichaamstaal,
gebarentaal of bijvoorbeeld morse code) kunnen individuen zich niet
organiseren. Taal is een noodzakelijke voorwaarde voor bewuste menselijke
organisatie. Taaluitingen bijvoorbeeld in de vorm van wetten, regels, besluiten
en verdragen betekenen immers voor alle onderhavige burgers in beginsel hetzelfde.
Alle burgers hebben hun eigen gedachten en gevoelens terwijl ‘het volk’ buiten
de burgers om daar absoluut niet over beschikt. Toch speelt hier totaal geen subject-combinatieprobleem,
omdat er geen sprake is van het combineren van burgers. In dit geval is er
sprake van ‘overkoepeling’ door een gemeenschappelijk begrepen taal, die binnen
een volk (voldoende)invariant is en zowel intern in individuen als tussen
individuen bestaat.
Bij de
cumulatie van de bewuste micro-elementen tot bijvoorbeeld een menselijk subject
is het net andersom. Dit samenstel als zijnde een “mens” kan herinneren,
praten, zingen, denken etc. De afzonderlijke bewuste micro-elementen echter
kunnen niet veel. Een afzonderlijke hersencel, molecuul of wat dan ook kan niet
denken, lezen of schrijven en gelukkig ook niet zingen. Elk bewust subject
heeft echter, omdat het een bewustzijn is, een eigen, zij het rudimentaire, tijdsreferentie.
De beleefde ruimtetijd is invariant voor alle bewustzijnen en heeft volgens mij,
net als de taaldimensies, onder bepaalde omstandigheden het vermogen om individuele
eenheden te overkoepelen.
Mijn theorie is
dat de microsubjecten weliswaar een tijdservaring met een hele korte
bandbreedte hebben, maar een aan hen externe veel langere bandbreedte van
tijdsbewustzijn kunnen genereren, een veel langduriger heden; zonder hun eigen
ultrakorte bandbreedte van tijdsbewustzijn te verliezen. Zoals dankzij taal de
verschillende bewustzijnen van individuen niet gecombineerd hoeven te worden om
een gemeenschappelijke overkoepelende organisatievorm te genereren, hoeven de
bewustzijnen niet gecombineerd te worden om een gemeenschappelijke
macrobandbreedte in de tijd te genereren.
Door deze
macrobandbreedte kunnen binnen dit (voor de microsubjecten externe) ruimtetijd-referentieniveau
allerlei modules tot ontwikkeling komen in de materie, zoals breinvorming, zintuigelijke
waarneming, geheugen, denken, taal etc., mogelijk gemaakt door de op deze
grotere schaal van de bandbreedte complexere heterogene natuur met complexe
materiële interacties.
Er verschijnt
geen nieuw fundamenteel bewustzijn, maar een intelligent of anderszins
ontwikkeld gezamenlijke complex macro “bewustzijnsveld”, gedragen door de
micro-subjecten met een eigen bandbreedte in de tijd, analoog aan het feit dat
een taalveld wordt gedragen door individuele taalgebruikers.
Dit zou dan volgens mij gebeuren in
wat Shany esonectische objecten noemt, immers “The endo-Phenomenological
reservoirs of their micro-experience join togehter in a coherent fashion,
giving rise to a unified experiental domain” (Shany 2015 : p. 419-420).
De vraag is waarom
deze overkoepeling verschijnt. Er verschijnt echter niets nieuws wat al niet in
het systeem zat, (rudimentaire) beleving van ruimtetijd was er al. Organisaties
van mensen tonen dat overkoepeling van eenheden gericht op een
gemeenschappelijk doel mogelijk is; voor meer aan de natuur gebonden systemen
zou men kunnen denken aan mierennesten of bijenkorven die als geheel een
ingewikkelde organisatiestructuur kennen.
Men spreekt
zelfs van zwermintelligentie. Hier spelen feromonen de overkoepelende rol, signaalmoleculen
die als hormonen ook buiten het lichaam tussen individuen werken, planten maken
hier ook gebruik van. Wellicht speelt bij overkoepeling van microbewustzijnen
tot macrobewustzijnen een soortgelijk mechanisme als bij zwermintelligentie.
Bewustzijn op macroniveau zou dan zwermbewustzijn genoemd kunnen worden.
Samengevat is
mijn idee dus:
-Primair, en fundamenteel, zijn de
elementaire deeltjes die rudimentair bewustzijn hebben en een aan hen extern en
grootschaliger tijdservaringsveld genereren.
-Secundair zijn de gecompliceerde interacties
en processen zich afspelend op macroniveau binnen het door de fundamentele
deeltjes gegenereerde tijdservaringsveld.
In deze visie vindt de ontwikkeling van een 1e persoons referentiekader in de ruimtetijd dus niet plaats door processen in bestaande hersenen. Het is andersom; hersenontwikkeling, door evolutie en door DNA, vindt plaats doordat er al een daarvoor geschikt 1e persoons referentiekader in de tijd is. Aanvankelijk zal dit macroveld nog niet heel complex zijn omdat hersenontwikkeling dus secundair is en nog plaats moet vinden.
2.5 Uitwerking ten aanzien van
oneindigheid
Oneindigheid is een probleem zowel ten aanzien van de micropsychistische als de kosmopsychistische benadering. Het heelal is enorm zowel bij inzoomen naar het kleine als bij uitzoomen naar het grote. De vraag is: bestaat er een allerkleinste/allergrootste?
Naast het
combinatieprobleem ziet Nagasawa het zogenaamde decompositieprobleem als een
reden om kosmopsychisme te prefereren boven micropsychisme. Wat houdt dit in?
Micropsychisme is een vorm van
fundamentalisme, het neemt immers aan dat er een fundamenteel elementair niveau
is waartoe alles in de macrowereld gereduceerd kan worden, ook de bouwstenen
van materie die mentale eigenschappen instantiëren. Schaffer stelt echter dat
decompositie eindeloos kan plaatsvinden; alle materie bezit uitgebreidheid en
derhalve ook delen, en logisch gezien kun je alles dat uitgebreidheid bezit
opsplitsen in minder uitgebreide delen (Schaffer 2003: p. 501). Er zijn geen
metafysische bezwaren tegen eindeloze decompositie omdat het logisch consistent
is. [6]
Men kan
micropsychisme ondanks dit decompositieprobleem verdedigen door te stellen dat
bepaalde entiteiten die niet elementair zijn fenomenale eigenschappen
instantiëren, maar dat is emergentisme. Nagasawa merkt op dat ook fenomenale
eigenschappen zelf bij micropsychisme, als eindeloze decompositie waar is,
verder verdeeld kunnen worden in oneindig meer of minder primitieve
protofenomenale eigenschappen (Chalmers 1996: p. 126). Dit ondermijnt
panpsychisme als zodanig, want daarin wordt immers gesteld dat fenomenale of
protofenomenale eigenschappen fundamentele bouwblokken van de realiteit zijn en
dus zelf ook niet verder deelbaar.
Volgens Nagasawa is eindeloze
decompositie niet van invloed op kosmopsychism omdat fundamentalisme geen rol speelt
in deze theorie. Basisbewustzijn is een attribuut van het universum als geheel.
Of er een ultiem elementair microniveau bestaat is irrelevant voor deze theorie
(Nagasawa 2016: p. 9-11).
Dit lijkt een
pluspunt van kosmopsychisme ten opzichte van het micropsychisme maar is het volgens
mij niet. Je kunt stellen dat eindeloze decompositie naar het allerkleinste
mogelijk is, maar ook andersom zou je kunnen stellen dat er geen ultiem
grootste niveau in het universum bestaat. In dat geval kun je vanuit onze
positie in het universum oneindig inzoomen maar ook uitzoomen zonder een
fundamenteel niveau dan wel de grens van het universum te bereiken.
Dit brengt
echter grote problemen met zich mee voor het concept bewustzijn. Een bewustzijn
is zoals we zagen altijd ergens aan gerelateerd en heeft een brandbreedte in de
tijd. Een universeel bewustzijn zou zich moeten verhouden tot de grootste
processen in het universum. Je kunt geen insectenbewustzijn als universeel
bewustzijn veronderstellen, hoe intelligent ook; we hebben het over bewustzijn
en dat is dus omgeving gerelateerd, anders is het zinloos om over bewustzijn te
spreken.
Het zichtbare
heelal is het enige dat wij kunnen observeren. Niemand weet hoe groot het in
zijn totaliteit is: of het een vorm heeft, of ruimtetijd zelf dus een
uiteindelijke vorm heeft, of dat het zich vormloos eindeloos in een rechte lijn
uitstrekt in alle richtingen.[7]
Je hebt de
rangorde in snelheid van tijdsbeleving, van micro-entiteiten, zeer traag, tot
kosmische entiteiten, zeer snel; zo hebben we in paragraaf 2.1 gezien.
Eindeloze uitgestrektheid is altijd vormloos, een eindeloze rechte lijn kan
geen onderdeel van een vorm zijn. Als het heelal als entiteit met een oneindige
extensie bewustzijn zou hebben, dan zou dit ook eindeloos bewustzijn moeten
zijn, en dat stuit op grote logische en dus metafysische problemen. Alle
processen waarop een bewustzijn van dit heelal gericht is zouden door dit
bewustzijn eindeloos snel beleefd worden. Nergens zou een punt kleiner dan oneindig
gesteld kunnen worden, oneindig min één bestaat immers niet. Ook indirect
bewustzijn van oneindige processen is onmogelijk. Je kunt je niet indirect
bewust zijn van iets dat oneindig kort of lang duurt. Vergelijk het met een
klok waarvan de wijzer oneindig langzaam of snel gaat.
Men kan echter stellen
dat er een soort “traagheidsgrens” is waarna het heelal geen tragere processen
meer heeft, dat is dan een bandbreedte die een kosmisch bewustzijn wel zou
kunnen bestrijken in de tijd. Het bewustzijn zou ruimtelijk oneindig zijn maar
temporaal op de aller- traagste processen gericht. Het probleem is dan echter
dat ook ruimtelijke gerichtheid van bewustzijn een bandbreedte heeft. Zoals we in
paragraaf 2.1 gezien hebben kan men zich niet direct tegelijkertijd van een
bacterie en de Mount Everest bewust zijn. Daarom kan een bewustzijn dat op een
oneindige ruimte gericht is niet ook op een eindige ruimte gericht zijn,
oneindig min één bestaat immers niet. Een bewuste entiteit met een eindeloze vormloze
existentie, zowel bij uitzoomen naar het grote alsook bij inzoomen naar het
kleine, kan nooit een eindig referentiekader in ruimtetijd hebben. Bewustzijn
en eindige vorm zijn aan elkaar gerelateerd.
Bovenstaande is
een consequentie van het begrip “bewustzijn” toegepast op oneindigheid.
De problemen die Nagasawa alleen met betrekking tot micropsychisme ziet, doen zich dus ook voor met betrekking tot kosmopsychisme.
2.6 Uitwerking voor kosmopsychisme
Wat zijn de consequenties met
betrekking tot tijdservaring in een “universum met vorm” waarin kosmopsychisme wáár
is?
Een kosmisch
bewustzijn overkoepelt in feite al de individuele bewustzijnen, dus een
combinatieprobleem speelt hier niet meer, wel het hiervoor omschreven derivatieprobleem. Een bewustzijn is altijd ergens op betrokken,
hoe rudimentair ook; zo ook een universeel bewustzijn. Alleen goddelijke
voorzienigheid zou alles tegelijk kunnen bevatten, maar universeel bewustzijn
zou een beperkte bandbreedte in de tijd
hebben, zich verhoudend tot de grootste schaal die mogelijk is, het hele universum.
Dat is immers zijn ruimtelijke extensie, meer ruimte is er niet.
De individuele
(deel)bewustzijnen (mensen, dieren etc..) zijn volgens mij dan geen zelfstandige
(deel)bewustzijnen maar kleinere bandbreedten in ruimtetijd, manifestaties van dit
overkoepelend universeel bewustzijn op kleinere schaal en binnen hun
bandbreedten op allerlei manieren onderhevig aan materie. Het universeel
bewustzijn manifesteert zich als het ware in diverse bandbreedten in ruimtetijd
en daarom ook in diverse vormen wat betreft ontwikkelingsstadia van bewuste
entiteiten.
Bewustzijn is
dan één universeel verschijnsel, maar we beleven alleen onze eigen bandbreedte,
je kunt immers niet meerdere bandbreedten in tijd en ruimte tegelijk direct
ervaren. De verschillende individuele bewustzijnen zijn in deze visie in- en
uitzoomfases van één universeel bewustzijn. Dus geen afgeleide deelbewustzijnen
in de vorm van bewustzijns-onderdelen of gelijkend op elementen van de
menselijke psyche, zoals bijvoorbeeld Nagasawa en Matthews stellen. Er hoeft
niets heterogeens in een homogene entiteit ingevoegd te worden, de bandbreedten
in ruimtetijdservaring zijn op zichzelf genomen homogeen, ruimtetijd zelf is
homogeen op alle niveaus. Heterogeen is alleen de inhoud van de ruimtetijdservering.
Het derivatieprobleem speelt hier niet meer.
Wat betreft de mens, ons heden/bandbreedte richt ons bewustzijn en de ontwikkeling daarvan op een tijdsbestek waarin de door ons gekende biologische evolutie plaatsvindt waarvan we zelf deel uitmaken. Bij kosmopsychisme is de aanwezigheid van het universele bewustzijn primair ten opzichte van de hersenontwikkeling, die ontwikkeling vindt immers plaats binnen één van de bandbreedten in tijdsbeleving waarin dit bewustzijn zich manifesteert. Het universele bewustzijn beleeft via zijn manifestaties indirect alles, als door facetogen die de wereld als één geheel zien, het is een ‘facettenbewustzijn’. Al is het niet waarschijnlijk dat dit bewustzijn een subject is en ervaringen heeft zoals wij die kennen. Al met al is er op dit terrein veel ruimte voor speculatie, we bevinden ons nu op een terrein waar nog maar weinig gefalsificeerd kan worden. Maar aandacht voor ruimtetijdservaring geeft ons in ieder geval veel opties om te exploreren.
Conclusies
Wat is nu de werking van ruimtetijdservaring in een panpsychistische wereld?
Ik heb aangetoond dat bandbreedten
in ruimtetijdservaring medebepalend zijn voor de gerichtheid van bewustzijn.
Een overkoepelende
bandbreedte verklaart waarom microfenomenale subjecten als één macrosubject met
één gerichtheid in ruimtetijd kunnen optreden (als een dier of mens). Met deze
bandbreedte, dit heden, wordt er een gezamenlijk materieel referentiekader
gecreëerd binnen een ruimtelijke schaal waarbinnen materie voldoende complex is
om de ontwikkeling tot complex bewustzijn mogelijk te maken; door biologische
evolutie of andere vormen van materiële ontwikkeling. De ontwikkeling van een complex
1e persoons referentiekader in de ruimtetijd vindt niet plaats in de
hersenen maar andersom: hersenontwikkeling vindt plaats binnen een door de
bewuste micro-elementen gedragen aanvankelijk niet complex 1e
persoons referentiekader in de tijd. De complexiteit wordt gedragen door de
hersenen, niet door de microfenomenale subjecten. Dit lost het
kwaliteitscombinatieprobleem op.
Je vervangt in
feite het combinatieprobleem door een overkoepelingsprobleem; hoe weten de
afzonderlijke elementaire fenomenale deeltjes een gemeenschappelijk
overkoepelend “heden” te creëren? Het combinatieprobleem is echter een probleem
van de logica, overkoepeling daarentegen, in plaats van combinatie, is logisch
gezien heel goed mogelijk en vindt vaak plaats. Daarvan bestaan talloze menselijk
sociale en natuurlijke modellen, bijvoorbeeld in geval van zwermintelligentie. Misschien
zou je macrobewustzijn als zwermbewustzijn kunnen beschrijven.
Het kosmopsychisme
overkoepelt in feite al, een universeel bewustzijn bevat als het ware de
individuele bewustzijnen. In de theorie over bandbreedten in de tijd gaat het
niet over deelbewustzijnen echter om een serie hedens met individuele
referentiekaders in de tijd, culminerend in een kosmisch heden. Bij kosmopsychisme
gaat bewustzijn eveneens vooraf aan hersenontwikkeling of andere processen die
tot complex bewustzijn leiden, binnen een bandbreedte in de tijd. Dit
bewustzijn zou je dan geen zwermbewustzijn maar facettenbewustzijn kunnen
noemen.
Bij dit alles
is het goed te bedenken dat onze voorstelling van andere ruimtetijd niveaus in
de natuur wordt beperkt door onze zintuigen en ons lichamelijk referentiekader;
een zeker antropocentrisme of zelfs eenzijdige gerichtheid op het biologische
is bijna onvermijdelijk.
Als
panpsychisme stelt dat bewustzijn fundamenteel is dan moet er in de natuur ook
een fundamenteel niveau zijn. We weten niet hoe het universum er precies
uitziet, we kunnen het niet vanuit een archimedisch punt van buitenaf
beschouwen. Heeft het een (eindige) vorm of gaat alles in rechte lijnen door
tot het oneindige naar alle kanten, naar het kleine en het grote?
Bij
oneindigheden zowel bij inzoomen als uitzoomen vanuit onze positie verliezen
theorieën over panpsychisme gecombineerd met bandbreedten in tijdservaring hun
logische samenhang. Een bewuste entiteit met een eindeloze vormloze existentie,
zowel bij uitzoomen naar het grote alsook bij inzoomen naar het kleine, kan
nooit een eindig referentiekader in ruimtetijd hebben. Een oneindig lang of
kort “heden” is een contradictio in terminis, in beide gevallen is er geen ‘moment’.
Panpsychisme als theorie van bewustzijn heeft een vorm nodig, een reden om te
veronderstellen dat óf panpsychisme niet waar is óf dat oneindigheden niet
bestaan. Interessant is dat hier vorm en bewustzijn aan elkaar gerelateerd
worden.
Of panpsychisme
wáár is weet niemand. Wellicht kan men panpsychisme nog het beste niet als een echte
stelling zien, maar als een “vermoeden”, zoals die ook in de wiskunde bestaan. Uitspraken
waarvan de wiskundigen denken dat ze waar zijn terwijl er nog geen sluitend
bewijs voor gevonden is, maar waarvan het de moeite waard is ze toe te passen.
Een eigenschap
van bewustzijn is dat het “uiteraard” subjectief is. Meten en zelfs
onomstotelijk vaststellen van bewustzijn blijft vooralsnog een probleem. Desondanks:
met speculeren en dat dan toetsen aan de logica kunnen inzichten worden verdiept.
[1] Zie ook P.
Kruijssen, Het tijdsinterval waarin tijd zichzelf ervaart, Leiden 2024 geschreven
in het kader van het vak Contemporary Metaphisics.
[2] Ik
spreek hier over insectachtigen en slakachtigen, niet over werkelijke insecten
of slakken. De juiste gegevens aangaande werkelijke insecten en slakken, zo die
gegevens bestaan, ken ik niet en lijken mij interessant maar hier niet
relevant.
[3] Wel is
er misschien sprake van ‘onbewuste herinnering’ van zeer kleine tijdseenheden,
maar dat is nooit echt bewezen (subliminale boodschappen).
[4] Kevin Healy e.a. “Metabolic
rate and body size are linked with perception of temporal information”, in:
Animal Behaviour, volume 86 issue 4, Oct. 2013: 685-695). Deze
studie onderbouwt met talloze tabellen en grafieken het bovenstaande. Men gaat
in dit onderzoek uit van de laagste frequentie per seconde waarop een
flikkerende lichtbron (dat is een film in feite ook) als constant wordt ervaren
(Critical flicker fusion light frequency CFF). Gemeten wordt daarmee de
snelheid van het perceptievermogen van diverse diersoorten. Dus hoe hoger de
frequentie die het betreffende dier kan waarnemen als zijnde een flikkerende
lichtbron in plaats van een constante, des te meer veranderingen kan het dier
in zijn visuele veld waarnemen.
Het onderzoek bevat een tabel over 34 soorten
waaronder vis, velduil, duif, homo sapiëns, kat, knaagdier, reptiel, haai etc..
Het onderzoek toont aan dat een hoog metabolisme en een kleine lichaamsomvang
vaak een hoge CFF betekenen. Olifanten en insecten staan er helaas niet
bij. De mens scoort 60, de paling 14, de
schildpad 15, de zwartsnuithaai 18, de wolf 80, de kip 87 en de eekhoorn 120.
[5] In feite
duurt het heden niet en bewustzijn en geheugen zijn op dit punt moeilijk te
onderscheiden. Wanneer eindigt puur bewustzijn en begint geheugen? In
werkelijkheid is er sprake van overlap tussen het moment van zintuigelijke
waarneming en herinnering. Wel kan men zeggen dat er een korte tijdsperiode is
waarin directe perceptie domineert ten opzichte van herinnering. Bij dit
gedachte-experiment stel ik hier drie seconden maar dit is een benadering en
niet op feiten gebaseerd.
[6] Het is
logisch consistent, maar klopt het ook met de natuurkunde?
[7] Als ruimtetijd een vorm heeft zou je uiteindelijk, als je in een (semi-)rechte lijn beweegt, steeds op hetzelfde punt uitkomen.
BIBLIOGRAFIE
Alter Torin and Derk Pereboom, ‘Russellian Monism’, in: Stanford Encyclopedia of Philosophy (Stanford 2023), https://plato.stanford.edu/entries/consciousness-temporal.
Bowie, Andrew,
‘Friedrich Wilhelm Joseph von Schelling’, in: Stanford Encyclopedia of Philosophy (Stanford 2024), https://plato.stanford.edu/entries/consciousness-temporal.
Brüntrup, Godehard and Ludwig Jaskolla, ‘Introduction’; in: G. Brüntrup, and L. Jaskolla (red.), Panpsychism: Contemporary Perspectives (New York 2016).
Chalmers, David, ‘Consciousness
and its place in nature’, in: Blackwell guide to the philosophy of mind (Blackwell,
2003).
Chalmers,
David, ‘The Combination Problem for Panpsychism’, in: G. Brüntrup, and L. Jaskolla (red.), Panpsychism: Contemporary
Perspectives (New York 2016).
Dainton, Barry, ‘Temporal Consciousness, in: Stanford Encyclopedia of Philosophy (Stanford 2023), https://plato.stanford.edu/entries/consciousness-temporal.
Eddington, Arthur, S., The nature of the physical world: Gifford lectures of 1927, an annotated edition (Newcastle-upon-Tyne 2014)
Goff, Philip and Alex Moran, Essays on
Panpsychism (Exeter 2022)
Noh Hyungrae, Panpsychism
and the Combination Problem (Tempe 2013).
James, William, The
principles of Psychology, Vol. I (New York, Henry Holt and Company, 1918)
Matthews, Freya, ‘Panpsychism as Paradigm?’, in: Michael Blaumauer, The mental as fundamental, New Perspectives on Panpsychism (Wenen 2011), p. 141-156
Keppler, Joachim and Itay Shani, ‘Kosmopsychism and Consciousness Research: A fresh view on the Causal Mechanism Underlying Phenomenal States’, in: Frontiers in Psychology volume 11/ art. 371 maart (2020).
Nagasawa, Yuin, Khai Wager, ‘Panpsychism and Priority Kosmopsychism’, in: G. Brüntrup, and L. Jaskolla (red.), Panpsychism: Contemporary Perspectives (New York 2016).
Nagel Thomas, Mortal
questions (Cambridge 2012).