In de vorige
blog is dus sprake van een homunculus. De hersenen nemen de prikkels van de
zintuigen waar, maar wie of wat neemt deze prikkels waar? Aldus ontstaat het
probleem van een waarnemend mensje in de mens, waarin echter dan ook weer een
waarnemend 2e mensje moet zitten om waar te nemen wat de 1e
homunculus waarneemt etc. etc., een droste effect.
Dit probleem
wordt terzijde geschoven door het ik-bewustzijn als illusie te beschouwen.
Doordat
verschillende hersendelen met elkaar communiceren ontstaat de illusie van de
persoonlijkheid, het “ik” (Dawkins of Dennett of zo?).
Helemaal
eerlijk is deze oplossing niet.
Om dit met
een beeld te illustreren.
Je hebt
bijvoorbeeld de overheid. Die overheid zit in verschillende gebouwen door het
hele land verspreid. Je hebt het rijk, gemeenten, het parlement, de rechtelijke
macht etc. etc.
Al deze
instanties communiceren met elkaar en vormen zo de overheid, toch zitten ze
door het hele land verspreid, vaak honderden kilometers van elkaar verwijderd
en hebben ze verschillende functies.
In dit geval
spreken we dan toch ook niet van de illusie van een overheid. Als we het puur
fysiek zouden beschouwen zouden we inderdaad van een illusie van de overheid
moeten spreken maar “uitzoomend” zoals we met John die frambozenijs
eet deden, is er toch duidelijk sprake van de overheid. Het samenhangend geheel
van beheers- en bestuursorganen maken dat wij een overheid ervaren. De overheid
kun je bestuderen en bezit bepaalde eigenschappen. Hetzelfde geldt volgens mij
ook met het (ik)bewustzijn, hoe het dan ook tot stand komt in de hersenen.
Afzonderlijke sterrenstelsels
De natuur is
dol op kleine zelfstandigen en heeft de neiging om zich in relatief kleine
structuren te ontwikkelen. Materie ontwikkelt zich door kernfusie in miljarden afzonderlijke
sterren. De meest ingewikkelde constructies als bijvoorbeeld het oog of de
hersenen ontwikkelen zich door evolutie in afzonderlijke levensvormen.
Een nevel
Het is dus
niet in één grote plasmawolk of zo waarin de natuur zijn “ding doet”, nee, chemische
ontwikkelingen vinden plaats in afzonderlijke sterren, in sterrenstelsels en
voor zover we weten, omdat we alleen de aarde kennen, biochemische
ontwikkelingen in afzonderlijke biologische organismen.
De bindende
kracht die sterren bijeenhoudt is de zwaartekracht, zodanig dat in het
binnenste van een ster kernfusie ontstaat en bij grote sterren na ineenstorting
een zwart gat.
Op een ander
niveau en totaal verschillend, (let op dat ik dat hier steeds benadruk) is het
in de biologie ook noodzakelijk dat er iets bestaat dat het organisme als
organisme van dieren en mensen zoveel mogelijk in stand houdt en dat is het “ik”.
Leven begon
als een kleine structuur van georganiseerde materie, in staat om zichzelf te
reproduceren (het is niet mijn bedoeling om hier een sluitende definitie van
leven te geven). Na verloop van tijd werden de structuren ingewikkelder en
evolueerde een mechanisme om de structuren bijeen te houden. Uiteindelijk
resulteerde dit mechanisme in de “ik-persoonlijkheid/bewustzijn”. Het organisme
stelt zich als entiteit tegenover de wereld. Dit geschied simpel bij
eencelligen en insecten, steeds gecompliceerder bij hoger ontwikkelde
zoogdieren waaronder de mens.
We stellen
ons tegenover de wereld, voortdurend. We zeggen ik
loop, ik ben bang, ik heb honger etc. We stellen
ons zelfs tegenover onze eigen gedachten, we zeggen immers ik denk en tegenover
onze medemensen. Dit stellen
tegenover de wereld is de kern van het (zelf)bewustzijn.
We
onderscheiden “ik” en wereld. Een onderscheid kun je echter alleen in een soort
“ruimte” maken. Als er twee dingen te onderscheiden zijn moet er een fractie
daarvoor een “keuzeruimte” zijn en dat is “niets”. De wereld is begrensd, het
ik is begrensd, we denken in termen van binnen en buiten, dingen die niet
begrensd zijn, zijn immers niet bepaalbaar. Zo onderscheiden we steeds de
wereld en onszelf vanuit het niets, we delen toe "wereld/ik" met het niets als
basis. Waarbij de neiging dan bestaat om zoveel mogelijk aan “de wereld” toe te
schrijven zodat het ik in feite samenvalt met het niets. We stellen ons vóór
onze gedachten, we zeggen immers ik denk.
Als we
immers iets aan de wereld toeschrijven, kunnen we het bestuderen, observeren,
we zijn er niet schuldig over, het overkomt ons. We hebben er macht over,
machtswil drijft ons ertoe om de ons vóór de wereld te stellen. Vandaar dat we
steeds “naar buiten” denken zodat er “binnen” in feite niets overblijft, van
binnen zijn we leeg, een vacuüm waarin de buitenwereld kan verschijnen als op
een lichtgevoelige plaat. Ik bedoel hier dus de algemene existentie, er bestaat
een uitdrukking “ik voel me leeg van binnen” maar dat is iets heel anders (hoewel).
We nemen
waar vanuit het niets, dat op zijn beurt ons laat verschijnen voor onszelf, we
observeren immers onszelf, we beschouwen ook onszelf als een van buiten komend
verschijnsel. We beoefenen (soms) zelfbeheersing.
Aldus komt
het niets, het eerder besproken schilderijdoek in de wereld. Ik weet niet wie,
maar iemand heeft ooit gezegd, met de mens komt het niets in de wereld. Het is
dus niet een eindeloze reeks homunculi die de wereld observeren, uiteindelijk
kijkt het niets naar de wereld, misschien wel hetzelfde als een eindeloze
reeks.
Omdat de
natuur dus zo nodig met “kleine zelfstandigen” wil “werken” is er het niets
ontstaan, dat bovendien nog uitermate angstaanjagend is, zeg nu zelf, als het
ik wegvalt valt de wereld weg en wat blijft er dan over. En dat niets zijn we
dan ook nog uiteindelijk zelf. We doen over het algemeen alles om onze
structuur instant te houden uit angst voor het niets, wat dat betreft is de
natuur succesvol.
Nu is het de
“kunst” om dit “niets”, dit "steeds wijkende" niet te "zien" als een horror vacui maar als een soort
schilderijdoek, een oorsprong, grond en mogelijkheid. Bovendien delen we dit schilderijdoek met
velen, het is ons aller grondtoon als mens en dier.
Hierover de
volgende keer meer.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten