Aan rekenen ligt een substantie ten grondslag. Er wordt iets in stukken gedeeld, opgeteld, naar waarde geschat etc. Toch weten we in feite niet wat we in stukken verdelen, naar waarde schatten etc.
Stel tijd voor als pudding en gebeurtenissen als rozijnen daarin.
We weten alles van de rozijnen, we weten hoeveel pudding er tussen de rozijnen zit, hoe de pudding zich gedraagt ten opzichte van de rozijnen, hoe de rozijnen zich door de pudding bewegen etc. Alleen weten we niet wat de pudding zelf voor substantie is. Wat zit erin, hoe is hij ontstaan en zelfs weten we niet wat er buiten de pudding kan zijn.
Alles wat hier geschreven wordt geldt eigenlijk ook voor ruimte, voor het gemak beperk ik me tot het noemen van tijd.
Uit yummyinmytummy.nl
Als wij ergens (of er) niet zijn is er nog wel tijd. Althans dat zegt het "gezond"verstand.
We nemen het bestaan van tijd buiten tijdwaarneming aan, althans het bestaan van datgene dat bij ons tijdwaarneming veroorzaakt.
In de vorige blog heb ik gesteld dat wij en de hele evolutie een functie van tijd zijn. Niet van de genen, die dienen er slechts voor om de code voor tijdsbeleving over te dragen. Het zijn niet de genen die willen blijven voortbestaan. Die ook uiteraard maar het gaat eerder om de door die genen gecodeerde tijdsbeleving die zich wil handhaven.
Genen
In feite zijn we waargenomen tijd (zie ook vorige blogs).
Jorge Luis Borges zei "Tijd is de substantie waarvan ik gemaakt ben". Tijdsbeleving is de basis van ons bewustzijn, valt tijdsbeleving weg dan is er geen bewustzijn meer.
Is er nu tijd buiten ons of bestaat er alleen waargenomen tijd?
Als we uitgaan van alleen waargenomen tijd dan leidt dat tot solipsisme. Er is maar één enkel bewustzijn, dat van de tijdwaarnemer, dat bent u dus waarde lezer, en verder niets.
Houdt het tijdwaarnemen op, dan houdt alles op, net als er vóór je geboorte ook al niets was.
Ga je van tijd uit die buiten de waarneming bestaat, althans van het bestaan van datgene dat tijdwaarneming veroorzaakt, dan zou je ook kunnen zeggen dat er maar één ding bestaat, er is maar één tijd, door miljarden waargenomen, uiteengevallen in miljarden facetten, de afzonderlijke waarnemende organismen. Je hebt dan echter geen solipsisme meer.
Vergelijk het met een facettenoog van een insect, dat in feite bestaat uit tienduizenden hele kleine lichtdetectors.
Zo neemt tijd zichzelf waar met miljarden tijddetectoren. Er is echter maar één tijd die in ons allemaal is, zoals er ook maar één fruitvliegje achter de lichtdetectors zit.
Een essentieel kenmerk van de tijd is dus, de neiging zichzelf waar te nemen door miljarden samenwerkende organismen. Vanuit het organisme gezien lijkt het soms dat de organismen elkaar tegenwerken, het grote geheel echter dat voor ons onzichtbaar is vertoond samenwerking. Uit natuurlijke selectie, dat ook tegenwerking van individuele organismen tegenover elkaar inhoudt zijn bijvoorbeeld onze hersenen of de oren ontstaan, ingewikkelde organen. De tegenwerking op kleine schaal (tussen trilobieten en andere organismen bijvoorbeeld) betekende hier samenwerking bezien vanuit het oor of de hersenen.
Zo neemt tijd zichzelf waar met miljarden tijddetectoren. Er is echter maar één tijd die in ons allemaal is, zoals er ook maar één fruitvliegje achter de lichtdetectors zit.
Oog van een fruitvliegje
Trilobiet
Een organisme totaal zonder geheugen zou geen miljardste seconde kunnen onthouden, aan het einde van de waarneming zou hij het begin van de waarneming al kwijt zijn. Waarneming kost tijd en is misschien voor het grootste deel geheugen, toch moet er iets herinnerd zijn, of anders gezegd, er moet iets "innerd" zijn voor er herinnerd kan worden. Het absolute heden galmt na?
De gebeurtenis vindt altijd plaats een fractie vóór de waarneming, anders is het geen waarneming meer. Iets dat nog niet gebeurt is kun je niet waarnemen.
Of toch niet en is de waarneming uiteindelijk de gebeurtenis?
Ik denk dat er iets is dat de waarneming triggert.
Ontvanger
Stel dat het de tijd is die zichzelf als door een facetoog wil waarnemen (misschien is het ook wel iets anders dan tijd, we gaan uit van tijd).
Wij zijn dus als het ware tijdsontvangers, evenals dieren.
Wij zijn dus niet onze hersenen maar datgene dat ze ontvangen.
Dat is een rede dat we (juist) van kinds af aan verwantschap voelen met mensen maar ook met andere levende organismen, we vinden ze leuk, hebben er mededogen mee. Trieste uitzonderingen daargelaten die dit niet hebben dan wel onderdrukken. Ook dieren onderling, van verschillende soorten kunnen affectie tegenover elkaar voelen (hoewel veel biologen dat anders uit zullen leggen, veel soorten vinden de andere soort vooral goed smaken). Honden en dolfijnen hebben mensen gered.
Zelfs niet verwante maar intelligente organismen als inktvissen vinden we leuk. We laten hen ook allerlei nuttige taken verrichten.
Inktvis Paul (belegger.nl)
We beseffen dat het mede-tijdbelevers zijn, dat ze uiteindelijk van dezelfde substantie zijn als wijzelf. Ook de prehistorische jagers voelden zich verwant en hadden wellicht respect voor de dieren die ze bejaagden en beeldde ze af.
Reconstructie van een grottekening in Altamira