Wat Fred in zijn interessante reactie wellicht bedoelt zijn fantasiepersonen.
Romanfiguren wellicht.
Eerst een kleine herhaling.
Zoals we gezien hebben kan ik mijn medemens niet waarnemen, de ander is onzichtbaar.
Wat de ander voelt, waarneemt of denkt is voor mij onbekend. Wel heb ik een beeld van de ander, en andersom uiteraard, de ander heeft een beeld van mij.
Verder dan een beeld van wat de ander voelt, denkt en ziet komen we nooit.
Of het nu om fictieve personen of werkelijk levende personen gaat we zien alleen beelden in ons.
Gedachten zijn niet te lezen
Fictieve figuren zijn echter veel waarneembaarder dan werkelijke personen, als de schrijver dat wil.
Een zin als "terwijl hij aandachtig de vogels observeerde dacht hij aan zijn jeugd" kan alleen betrekking hebben op een fictieve figuur.
Van een ander weet men nooit waaraan hij denkt, waarnaar hij kijkt en met hoeveel aandacht, zelfs niet als hij er over praat. Als iemand zegt ik denk nu aan mijn jeugd kan het zijn dat hij in werkelijkheid aan zijn buurvrouw denkt.
Een fictieve figuur kan als de schrijver dat wil wel een open boek zijn. "Terwijl hij zei dat hij aan zijn jeugd dacht, dacht hij aan zijn welgevormde buurvrouw" zo kan een schrijver ons mededelen.
Er zit wel een black box achter een fictieve figuur, namelijk de bedenker ervan. Die kan iets in een fictieve figuur leggen wat wij niet meteen of zelfs nooit zullen zien.
Dit spelen met zichtbaarheid, onzichtbaarheid en halve zichtbaarheid vormen onder meer de elementen die een roman, sprookje, dan wel levendige droom, boeiend maken. Het bewustzijn van fictieve figuren bestaat, maar dan opgebouwd uit het bewustzijn van hun bedenker en hun waarnemer.
Een werkelijk bestaand mens is dus uiteindelijk onzichtbaar, we hebben alleen een beeld van hem/haar.
Ook voor onszelf zijn we uiteindelijk onzichtbaar.
We nemen onze gedachten waar. Datgene dat onze gedachten waarneemt kunnen we echter niet met onze gedachten waarnemen. we zijn dus twee, onze gedachten en "het ondenkbare andere" dat waarneemt. Dus de ander kunnen we niet waarnemen en ook het "ondenkbare andere" niet omdat we daar tegenaan denken. Derhalve dragen wij de ander en het andere in ons.
Hetzelfde geldt voor onze tijdsbeleving. We kunnen ons niets buiten de tijd indenken, het lijkt wel alsof we uit tijd bestaan.
Toch is er iets dat tijd waarneemt, iets dat samengaat met de tijd, maar er niet mee samenvalt, om in het jargon van Levinas te blijven (als uiteengezet door J. Keij).
Er is dus een tijdwaarnemende instantie die zelf buiten de tijd valt.
Let op, het gaat hier dus niet om natuurkunde maar om tijdsbeleving.
Er is nog iets vreemds met de tijd.
Als je naar een condensatiestreep van een vliegtuig in de lucht kijkt zie je het vliegtuigje als miniscule, soms onzichtbare stip die een lange lijn achter zich sleept.
Zo is het ook met tijdsbeleving.
Het verleden bestaat niet meer, de toekomst bestaat nog niet, maar waar is nu het heden?
Het absolute heden is in minder dan een seconde voorbij, in feite bestaat het niet, als je de h van heden hebt uitgesproken is het al voorbij. In feite bestaat het heden niet in de tijd, het heden is net als in de lucht een onzichtbare stip die de tijd als een condensatiestreep achter zich aansleept.
Toch vindt het werkelijk leven, de oerimpressie in dit onzichtbare heden plaats.
Een soort tijdloze (serie)punt(en) die steeds (ver)sterft en de bewuste tijd als een soort condensatiestreep achter zich aanslepend. Eventueel ook voorafgegaan door anticipatie, het nog niet bestaande heden en de nog niet bestaande tijd.
In dit heden, deze oerimpressie laat Levinas het één en ander plaatsvinden.
In dit buiten de tijd liggende heden doet "de ander, het andere"een appél op ons aldus Levinas.
Wordt vervolgd
Geen opmerkingen:
Een reactie posten