Translate

dinsdag 17 september 2013

IK EN DE WERELD


In de vorige blog is dus sprake van een homunculus. De hersenen nemen de prikkels van de zintuigen waar, maar wie of wat neemt deze prikkels waar? Aldus ontstaat het probleem van een waarnemend mensje in de mens, waarin echter dan ook weer een waarnemend 2e mensje moet zitten om waar te nemen wat de 1e homunculus waarneemt etc. etc., een droste effect.



Dit probleem wordt terzijde geschoven door het ik-bewustzijn als illusie te beschouwen.
Doordat verschillende hersendelen met elkaar communiceren ontstaat de illusie van de persoonlijkheid, het “ik” (Dawkins of Dennett of zo?).
Helemaal eerlijk is deze oplossing niet.
 
 

Om dit met een beeld te illustreren.
Je hebt bijvoorbeeld de overheid. Die overheid zit in verschillende gebouwen door het hele land verspreid. Je hebt het rijk, gemeenten, het parlement, de rechtelijke macht etc. etc.
Al deze instanties communiceren met elkaar en vormen zo de overheid, toch zitten ze door het hele land verspreid, vaak honderden kilometers van elkaar verwijderd en hebben ze verschillende functies.
In dit geval spreken we dan toch ook niet van de illusie van een overheid. Als we het puur fysiek zouden beschouwen zouden we inderdaad van een illusie van de overheid moeten spreken maar “uitzoomend” zoals we met John die frambozenijs eet deden, is er toch duidelijk sprake van de overheid. Het samenhangend geheel van beheers- en bestuursorganen maken dat wij een overheid ervaren. De overheid kun je bestuderen en bezit bepaalde eigenschappen. Hetzelfde geldt volgens mij ook met het (ik)bewustzijn, hoe het dan ook tot stand komt in de hersenen. 


Afzonderlijke sterrenstelsels
 
De natuur is dol op kleine zelfstandigen en heeft de neiging om zich in relatief kleine structuren te ontwikkelen. Materie ontwikkelt zich door kernfusie in miljarden afzonderlijke sterren. De meest ingewikkelde constructies als bijvoorbeeld het oog of de hersenen ontwikkelen zich door evolutie in afzonderlijke levensvormen.


Een nevel

Het is dus niet in één grote plasmawolk of zo waarin de natuur zijn “ding doet”, nee, chemische ontwikkelingen vinden plaats in afzonderlijke sterren, in sterrenstelsels en voor zover we weten, omdat we alleen de aarde kennen, biochemische ontwikkelingen in afzonderlijke biologische organismen.
De bindende kracht die sterren bijeenhoudt is de zwaartekracht, zodanig dat in het binnenste van een ster kernfusie ontstaat en bij grote sterren na ineenstorting een zwart gat.

Op een ander niveau en totaal verschillend, (let op dat ik dat hier steeds benadruk) is het in de biologie ook noodzakelijk dat er iets bestaat dat het organisme als organisme van dieren en mensen zoveel mogelijk in stand houdt en dat is het “ik”. 



Leven begon als een kleine structuur van georganiseerde materie, in staat om zichzelf te reproduceren (het is niet mijn bedoeling om hier een sluitende definitie van leven te geven). Na verloop van tijd werden de structuren ingewikkelder en evolueerde een mechanisme om de structuren bijeen te houden. Uiteindelijk resulteerde dit mechanisme in de “ik-persoonlijkheid/bewustzijn”. Het organisme stelt zich als entiteit tegenover de wereld. Dit geschied simpel bij eencelligen en insecten, steeds gecompliceerder bij hoger ontwikkelde zoogdieren waaronder de mens.
We stellen ons tegenover de wereld, voortdurend. We zeggen ik loop, ik ben bang, ik heb honger etc. We stellen ons zelfs tegenover onze eigen gedachten, we zeggen immers ik denk en tegenover onze medemensen. Dit stellen tegenover de wereld is de kern van het (zelf)bewustzijn.

We onderscheiden “ik” en wereld. Een onderscheid kun je echter alleen in een soort “ruimte” maken. Als er twee dingen te onderscheiden zijn moet er een fractie daarvoor een “keuzeruimte” zijn en dat is “niets”. De wereld is begrensd, het ik is begrensd, we denken in termen van binnen en buiten, dingen die niet begrensd zijn, zijn immers niet bepaalbaar. Zo onderscheiden we steeds de wereld en onszelf vanuit het niets, we delen toe "wereld/ik" met het niets als basis. Waarbij de neiging dan bestaat om zoveel mogelijk aan “de wereld” toe te schrijven zodat het ik in feite samenvalt met het niets. We stellen ons vóór onze gedachten, we zeggen immers ik denk.



Als we immers iets aan de wereld toeschrijven, kunnen we het bestuderen, observeren, we zijn er niet schuldig over, het overkomt ons. We hebben er macht over, machtswil drijft ons ertoe om de ons vóór de wereld te stellen. Vandaar dat we steeds “naar buiten” denken zodat er “binnen” in feite niets overblijft, van binnen zijn we leeg, een vacuüm waarin de buitenwereld kan verschijnen als op een lichtgevoelige plaat. Ik bedoel hier dus de algemene existentie, er bestaat een uitdrukking “ik voel me leeg van binnen” maar dat is iets heel anders (hoewel).



We nemen waar vanuit het niets, dat op zijn beurt ons laat verschijnen voor onszelf, we observeren immers onszelf, we beschouwen ook onszelf als een van buiten komend verschijnsel. We beoefenen (soms) zelfbeheersing.
Aldus komt het niets, het eerder besproken schilderijdoek in de wereld. Ik weet niet wie, maar iemand heeft ooit gezegd, met de mens komt het niets in de wereld. Het is dus niet een eindeloze reeks homunculi die de wereld observeren, uiteindelijk kijkt het niets naar de wereld, misschien wel hetzelfde als een eindeloze reeks.

Omdat de natuur dus zo nodig met “kleine zelfstandigen” wil “werken” is er het niets ontstaan, dat bovendien nog uitermate angstaanjagend is, zeg nu zelf, als het ik wegvalt valt de wereld weg en wat blijft er dan over. En dat niets zijn we dan ook nog uiteindelijk zelf. We doen over het algemeen alles om onze structuur instant te houden uit angst voor het niets, wat dat betreft is de natuur succesvol.
 
 
 
Nu is het de “kunst” om dit “niets”, dit "steeds wijkende" niet te "zien" als een horror vacui maar als een soort schilderijdoek, een oorsprong, grond  en mogelijkheid. Bovendien delen we dit schilderijdoek met velen, het is ons aller grondtoon als mens en dier.

Hierover de volgende keer meer.

 

zaterdag 7 september 2013

OVER NIET BESTAANDE MANNETJES


 
 
Op een klassiek schilderij zie je objecten. Het schilderdoek speelt geen rol. Uiteindelijk zijn alle objecten te herleiden tot lijnen en kleuren. De Nachtwacht toont Frans  Banninck Cocq, de schutters, de vaandels, maar nergens speelt het doek zelf een rol. Alles is samengesteld met kleuren en lijnen, de figuren bestaan in relatie tot elkaar.
Het is dus niet zo dat er schilderijdoek is en dan een schutter, schilderijdoek en dan een vaandel etc. etc. Van dichtbij zie je kromme en rechte lijnen en kleuren, van veraf bestaat het tafereel als één dynamisch geheel.
 
 
 
In de werkelijke wereld bestaat ook alles in verhouding tot andere dingen. Je hebt niet eerst niets en dan een boom, eerst niets en dan een fiets. Nee, een boom is een boom omdat het geen tafel, fiets, auto etc. etc., maar een ding met bladerkruin etc. Alles is iets dat miljarden dingen niet is. Datgene waaruit de dingen eigenlijk voortkomen, de substantie, het onderliggende blijft als een schildersdoek in een schilderij verborgen (Spinoza dacht ik). Hoe verder je uitzoomt hoe meer je de samenhang en dynamiek waarneemt, het onderliggende schildersdoek blijft echter verborgen.
 
Het tegendeel van alles is niets. Dus het tegendeel van groot is niet klein maar “niets”, van licht is niet donker maar “niets”. Licht en donker bijvoorbeeld zijn slechts schijntegenstellingen omdat we ons niets niet voor kunnen stellen. Alles verschijnt dus tegen de achtergrond van niets, dat als zodanig dus op een schilders doek lijkt.
Uiteindelijk zijn alle bestaande dingen waarschijnlijk tot verhoudingen terug te voeren uit te drukken in cijfers. Ook materie bestaat uiteindelijk uit in een bepaalde frequentie trillende één dimensionaliteit (snaren) zo is de opvatting, precies weten we het nog niet . Aldus zijn we terug bij Pythagoras. Alles is uiteindelijk te vatten in getallen. Alles is echter omgrensd, eindig. Bij oneindigheid verliezen getallen hun waarde, oneindig + 1 is onzin. Alles wordt omgrensd door niets. 

De mens is passiever dan hij zelf doet voorkomen zo hebben we in de vorige blog gezien. We werpen geen blikken maar het licht dringt gewoon bij ons binnen. Zo denken we niet maar overkomen onze gedachten ons. Evenals licht nemen we onze gedachten waar. Als we besluiten aan iets te denken dan is dat besluit ook een gedachte die ons “te binnen”schiet, een gedachte die uiteindelijk wordt waargenomen. Ook vroeger werden gedachten gezien als van buiten komend, de goden spraken, de Muzen inspireerden.
We zijn niet onze hersenen, we nemen de activiteiten van onze hersenen uiteindelijk waar. We kijken als het ware, soms met aanzienlijke ontevredenheid, tegen onze eigen hersenen aan.


Muzen

Ergens zit iets dat als het ware onderuitgezakt passief naar de film van de eigen hersenen zit te kijken, een homunculus (mannetje). Bij ADHDers is het een onrustige film, bij dementen is het een steeds warriger wordende onsamenhangende film. Met het klimmen der jaren wordt de film steeds ijler, steeds dunner, de zelf gedachteloze beschouwer van alle gedachten blijft echter.
 
 
 
Datgene dat waarneemt, het mannetje, blijft uiteindelijk in het duister. Vergelijk het met een zwart gat, hoewel ik me er van bewust ben dat een zwart gat als fysisch verschijnsel iets totaal anders is. In een zwart gat is de ruimte tot in het oneindige gekromd, licht komt er niet meer uit.
Als je vanuit een zwart gat naar buiten zou kijken zou je je op een enorm licht punt bevinden, alle licht van de wereld valt om zo maar te zeggen naar binnen. Het centrum bereik je echter niet, het is een singulariteit, een punt waar de ruimte tot in het oneindige gekromd is, de wiskunde breekt er op. Het blijft alle licht opzuigend zelf in het duister.


Zwart gat

Uiteraard zit er geen fysieke singulariteit in ons, maar wel een waarnemend “denkbeeldig”onzichtbaar punt waartegenover alles verschijnt alvorens in razendsnelle relaties met elkaar te schieten, te worden geklasseerd en dat doen onze hersenen. In feite bestaat dit punt niet, het is een “niets” dat alles op kan nemen, benoemen, juist omdat het zelf niets is, een stuk schilderijdoek. Het negatief waarop alles kan verschijnen maar dat zelf niet kan verschijnen. Datgene dat al onze gedachten waarneemt maar zelf niet gedacht kan worden.
Dit niets is trancedent, het bestaat niet in deze wereld anders was het zelf iets, geen vacuüm meer en kon het niet meer waarnemen.
Een ander onzichtbaar punt is het heden, daarover wellicht meer in een volgende blog.