Plato
zag dus een uiteindelijk in onveranderlijke ideeën geordende wereld, die door
het menselijk brein konden worden
begrepen. Het brein kon door nadenken doordringen in de wereld van de ideeën,
volgens hem een wereld met een hogere realiteit.
Bij
Aristoteles zaten de ideeën/vormen in de dingen zelf, in de
overkoepelende secundaire eigenschappen.
Dus
bij Plato bestond er geen paard zonder “het paard”, bij aristoteles geen “het
paard” zonder afzonderlijke paarden. De
wereld kende echter bij beiden een ordening en het objectieve brein kon tot die
ordening doordringen.
Volgens
Kant hebben wij geen leeg brein dat de orde van de wereld waarneemt, maar is
het andersom, juist het brein ordent de wereld. Hij noemde dit inzicht een Coperniaanse wending. Hoe de wereld er echt uit ziet kunnen we niet waarnemen, het
brein begint meteen met ordenen, in tijd, ruimte en met causaliteit.
Er
is echter volgens Kant wel een onkenbare wereld, het “ding an sich”.
De
Duitse idealisten ontkenden het bestaan van een wereld buiten de geest/het
brein, het “ding an sich”. De wereld bestaat uiteindelijk alleen in de geest en
is de ontplooiing van deze geest.
Inderdaad
heeft ons brein de neiging om alles te ordenen, overal associaties te zoeken.
In
wolken verschijnen gezichten, inktvlekken worden vlinders, we leggen relaties
tussen koffiedik en de toekomst, aan de chaotische natuur liggen goden ten grondslag, dieren en planten
worden gedetermineerd, mensen worden in rassen, rangen, standen en karaktertypen,
ingedeeld.
De
taal speelt hierin een belangrijke rol. Wij willen grip op de wereld uitoefenen,
macht.
Schopenhauer,
later Nietzsche beschouwden machtswil als het essentiële van de wereld, een openbaring
van het onkenbare “ding an sich”. In de fysica openbaart zich deze machtswil en
zet zich door in de biologische wereld, natuurkrachten zouden in essentie al een vorm van machtswil/streven zijn. Zij geloofden dus wel in een “ding an sich”, evenals Heidegger.
Levinas erkent “de ander”, “het andere” als het onkenbare.De kapstokken van Plato en Aristoteles waardoor de wereld een te begrijpen systeem is, de vormen/ideeën, werden door verworpen. Uiteindelijk is er geen systeem, geen orde. De orde die wij met taal en denken vormen berusten dus op (onbewuste) machtswil. Het geven van een naam aan iets verschaft al een zekere macht over iets. Je moet dingen “benoemen”, “bespreekbaar” maken. Je angsten of je zwakheden bijvoorbeeld. Het idee dat je macht uit zou kunnen oefenen met taal is veel ouder dan de 19e eeuw, oeroud, denk aan toverspreuken en bezweringen. De goden en God kennen soms alleen schuilnamen, medeklinkers (JWH), men mag ze niet noemen dan wel afbeelden. Men kan er geen macht op uitoefenen.
De ene stroming pint de wereld dus vast in onveranderlijke ideeën, de andere gelooft dat alles stroomt, alles voortdurend aan verandering onderhevig is. Systeem en orde zijn hoogstens tijdelijk en vaak slechts door ons eigen brein geschapen, een soort gezichtsbedrog dus.
In feite is de wereld zoals wij die zien niet één keer geschapen maar wordt elke milliseconde in ontelbare breinen telkens opnieuw geschapen met labels, woorden en begrippen.
Alleen een pasgeboren baby, immers zonder enige referentiekaders en associatiemogelijkheden ziet in feite de wereld, korte tijd, zoals hij echt is.
Hersenen hebben een hekel aan chaos, ze proberen overal orde in aan te brengen.
Wij hebben vaak een hekel aan onze hersenen (aan zichzelf) en proberen ze soms te verdoven.
Bijvoorbeeld met alcohol. Misschien hebben we toch een soort heimwee naar de oorspronkelijke oerchaos die we een zeer korte periode mochten waarnemen, we zoeken “vergetelheid”.
In feite is het begrip chaos vaak een zwaktebod. Als ons brein er niet in slaagt ergens orde in te ontdekken spreken we van chaos of troep. We bedoelen dan,” mijn hersenen slagen er niet in hier enige orde in te zien”.
Echte absolute chaos is in feite ook een systeem. Een systeem dat maar één kant op kan, chaotischer kan het niet worden, alles wat er gebeurt kan alleen maar naar systeem, orde leiden. Aldus is chaos de moeder aller systemen. Een voorbeeld van een absoluut inherent chaotisch systeem is toeval. Als er in toeval enige orde zou zitten zou het geen toeval meer zijn. Toeval toont ook aan dat onze hersenen een hekel aan chaos hebben. Steeds weer proberen we toeval uit te sluiten, hoe vaak zeggen we niet “dat kan geen toeval meer zijn”. We geven bijvoorbeeld de voorkeur aan complotten boven toeval.
Vaak is het onderscheid tussen een verband dat we niet begrijpen en echte toeval ook moeilijk te maken. Vreemd is dat een in principe chaotische wereld een dwangmatig orde scheppend systeem als ons brein heeft voortgebracht.
Wiskunde beschrijft de onderlinge relaties tussen de dingen.
Ook als er geen mensen zouden zijn zou de stelling van Pythagoras bestaan, niet de stelling uiteraard maar de verhouding die er door wordt uitgedrukt. Wiskunde zit dus niet alleen in ons hoofd. Wat de noten voor een muziekstuk zijn is wiskunde voor de wereld als zodanig.
Pythagoras had al soortgelijke ideeën.
Absolute chaos zou een wereld zijn waarin wiskundige verhoudingen niet meer gelden, een soort prewiskundige toestand waarin 2 plus 2 ook 5 kan zijn. Met name op sub-atomair niveau lijken er rare dingen te gebeuren. De regel dat iets niet op twee plekken tegelijk kan zijn klopt er blijkbaar niet meer. De muziek gaat vals klinken, maar of dat komt doordat de chaos op dit niveau toeneemt?
1 opmerking:
Ha Paul, alweer een geslaagd stukje. Chaos was bij de oude Grieken toch ook de tegenhanger van Kosmos? Waarbij Chaos zich kenmerkte door het feit dat de wereld principieel niet te doorgronden viel omdat de goden de wetten konden manipuleren naar het hun uitkwam. In dat kader kan men trouwens mensen die daadwerkelijk geloven dat een god zich actief met het ge buren op aarde bemoeit met recht 'chaoten' noemen.
Doet me trouwens ook denk aan een quote uit het Transgalactisch Liftershandboek (van wijlen Douglas Adams): Er is een theorie dat zodra iemand erachter komt hoe het heelal precies in elkaar zit, het ogenblikkelijk wordt vervangen door iets dat nog wonderlijker en onbegrijpelijker is. Er is een andere theorie die luidt dat dit al gebeurt is.
In de natuurkunde is trouwens ook wel zoiets als het 'ding an sich' te vinden: er wordt gesproken van 'de werkelijkheid', die zich laat meten, en modellen die we kunnen begrijpen en waarmee we metingen kunnen voorspellen. We zoeken vervolgens modellen die steeds beter kloppen met die metingen. Aldus denken we dan dat we 'de werkelijkheid' ook steeds beter begrijpen. De modellen die we op subatomair niveau nodig hebben zijn inderdaad heel wonderlijk en slecht verenigbaar met de modellen die we op alledaags niveau hanteren, zie bijvoorbeel de kat van Schroedinger. Daarbij gaan we er wel steeds van uit dat wiskunde steeds geldig blijft. Als die ook hapert dan wordt het wel heel lastig redeneren...
Een reactie posten