Translate

zaterdag 22 september 2012

ONAFHANKELIJKHEID EN AFHANKELIJKHEID



De mens is in feite een tweeheid, een denken en een zelf waar tegenaan gedacht wordt.
Daarnaast is de mens ook in een ander opzicht een tweeheid.
Je hebt de wereld als genieten, als nuttigen. Lekker eten, muziek, mooie landschappen, huizen, kunst, de wereld die we in onze macht hebben, die mij voedt (Aldus J. Keij).
De wereld als goed, goederen, fysieke objecten met waarde. De wereld waarover we macht hebben, die we onder controle hebben, waarin we een onafhankelijkheid zijn.



Daarnaast is er de wereld als het “er is”.

De wereld die zich niets aan ons gelegen laat liggen, de wereld als pijn, natuurramp, ziekte, depressie, afwijzing en dood. 



Zelfs het genieten kan elk moment omslaan in het “er is”, genieten kan omslaan in verslaving, ziekte, oorlog.
De mens is hier een complete afhankelijkheid, het "er is" wordt in beschreven in het boek "Heart of Darkness" van Joseph Conrad. Een verhaal dat zich afspeelt in de wildernis van de Congo. Marlowe dringt steeds verder de wildernis binnen op zoek naar de “krankzinnig" geworden Kurtz, die zich het verst in de binnenlanden heeft gewaagd en een soort monster is geworden. Met moord en doodslag buit hij zijn district uit.
Zou de wildernis, dat kolosaal grote iets, ‘dat niet kon spreken en ook niet kon horen’zich door de wil van de indringers laten beteugelen, of zou het omgekeerd zijn en zou zij de indringers hun eigen wildernis onthullen’.
Uiteindelijk ontpopt de wildernis zich als iets dat elke zin afwijst,  zij is zo volstrekt betekenisloos, dat de naar betekenis zoekende mens zich er onheroepelijk in verliest en zich vereenzaamd voelt (Safranski). In de wildernis, juist in haar woekerende levendigheid, openbaart zich de absolute contingentie (toeval, niet noodzakelijkheid, wat er is kon evengoed niet zijn).
De wildernis is misschien ook wel de wereld van het moderne denken, de neurosofie als zouden wij onze hersenen zijn met alleen vurende neuronen (Swaab), de wereld van de geestelijke depressie.
De roman eindigt met het sterven van Kurtz, hij fluistert nog “the horror, the horror”. Hij had daarmee geoordeeld, zich uiteindelijk verzet en nog een absurde soevereiniteit bewaard in het hart van een zegevierende duisternis (Safranski).


Kurtz

Deze roman werd later als thema gebruikt voor de film Apocalypse Now van Coppola, zich afspelend in Viëtnam.

De mens is dus volgens Levinas zowel genieten, onafhankelijkheid  als afhankelijkheid,
ieder mens,
Dit zijn van genieten/onafhankelijkheid en afhankelijkheid is volgens Levinas de voorwaarde voor medemenselijkheid en verantwoordelijkheid.
Wij dragen, zo hebben we gezien, de ander, het andere in ons. Ook ons denken, onze taal waarin we mededelen en waarin we tegen onszelf denken wortelt in contact met de ander.

Wij zien de ander, waarmee we niet samenvallen, evenals onszelf,  als genieten en afhankelijkheid, de ander doet hierin een appél op ons. Dit appél is ethisch, zegt ons de ander niet te doden, te respecteren en verantwoordelijkheid ten nemen voor de ander.
Dankzij het feit dus dat we zelf kunnen genieten en lijden kunnen wij verantwoordelijkheid over de ander nemen.
Om de ander te kunnen doden, zo hebben we gezien moeten we hem eerst ontmenselijken, vervijanden. .Het absolute heden zou dus iets zijn dat dwars op de tijd staat van onmeetbaar korte duur, de tijd als zijnde voorbijgaand alleen verleden dat niet meer is en toekomst die nog niet is. In dit absolute heden zou het appél plaatsvinden.

Dit appél door de ander is de morele standaard. Wetten en morele codes zijn hulpmiddelen, het appél gaat echter vóór en kan in verschillende situaties verschillende handelswijzen vergen en eisen dat de wetten en codes worden overtreden.
Dit appél door de ander is dus ethisch , het goede en in de aard der zaak de kern en het resultaat van de wereld vanuit een mens gezien. Aldus drijven we in feite richting Plato.

donderdag 13 september 2012

HET ONDENKBARE ANDERE EN CONDENSATIESTREPEN

Even de verkiezingskoorts terzijde.
Wat Fred in zijn interessante reactie wellicht bedoelt zijn fantasiepersonen.
Romanfiguren wellicht.



Eerst een kleine herhaling.
Zoals we gezien hebben kan ik mijn medemens niet waarnemen, de ander is onzichtbaar.
Wat de ander voelt, waarneemt of denkt is voor mij onbekend. Wel heb ik een beeld van de ander, en andersom uiteraard, de ander heeft een beeld van mij.
Verder dan een beeld van wat de ander voelt, denkt en ziet komen we nooit.
Of het nu om fictieve personen of werkelijk levende personen gaat we zien alleen beelden in ons.


 
Gedachten zijn niet te lezen


Fictieve figuren zijn echter veel waarneembaarder dan werkelijke personen, als de schrijver dat wil.
Een zin als "terwijl hij aandachtig de vogels observeerde dacht hij aan zijn jeugd" kan alleen betrekking hebben op een fictieve figuur.
Van een ander weet men nooit waaraan hij denkt, waarnaar hij kijkt en met hoeveel aandacht, zelfs niet als hij er over praat. Als iemand zegt ik denk nu aan mijn jeugd kan het zijn dat hij in werkelijkheid aan zijn buurvrouw denkt.
Een fictieve figuur kan als de schrijver dat wil wel een open boek zijn. "Terwijl hij zei dat hij aan zijn jeugd dacht, dacht hij aan zijn welgevormde buurvrouw" zo kan een schrijver ons mededelen.
Er zit wel een black box achter een fictieve figuur, namelijk de bedenker ervan. Die kan iets in een fictieve figuur leggen wat wij niet meteen of zelfs nooit zullen zien.
Dit spelen met zichtbaarheid, onzichtbaarheid en halve zichtbaarheid vormen onder meer de elementen die een roman, sprookje, dan wel levendige droom, boeiend maken. Het bewustzijn van fictieve figuren bestaat, maar dan opgebouwd uit het bewustzijn van hun bedenker en hun waarnemer.
Een werkelijk bestaand mens is dus uiteindelijk onzichtbaar, we hebben alleen een beeld van hem/haar.
Ook voor onszelf zijn we uiteindelijk onzichtbaar.
We nemen onze gedachten waar. Datgene dat onze gedachten waarneemt kunnen we echter niet met onze gedachten waarnemen. we zijn dus twee, onze gedachten en "het ondenkbare andere" dat waarneemt. Dus de ander kunnen we niet waarnemen en ook het "ondenkbare andere" niet omdat we daar tegenaan denken. Derhalve dragen wij de ander en het andere in ons.

Hetzelfde geldt voor onze tijdsbeleving. We kunnen ons niets buiten de tijd indenken, het lijkt wel alsof we uit tijd bestaan.
Toch is er iets dat tijd waarneemt, iets dat samengaat met de tijd, maar er niet mee samenvalt, om in het jargon van Levinas te blijven (als uiteengezet door J. Keij).
Er is dus een tijdwaarnemende instantie die zelf buiten de tijd valt.
Let op, het gaat hier dus niet om natuurkunde maar om tijdsbeleving.



Er is nog iets vreemds met de tijd.
Als je naar een condensatiestreep van een vliegtuig in de lucht kijkt zie je het vliegtuigje als miniscule, soms onzichtbare stip die een lange lijn achter zich sleept.
Zo is het ook met tijdsbeleving.
Het verleden bestaat niet meer, de toekomst bestaat nog niet, maar waar is nu het heden?
Het absolute heden is in minder dan een seconde voorbij, in feite bestaat het niet, als je de h van heden hebt uitgesproken is het al voorbij. In feite bestaat het heden niet in de tijd, het heden is net als in de lucht een onzichtbare stip die de tijd als een condensatiestreep achter zich aansleept.
Toch vindt het werkelijk leven, de oerimpressie in dit onzichtbare heden plaats.
Een soort tijdloze (serie)punt(en) die steeds (ver)sterft en de bewuste tijd als een soort condensatiestreep achter zich aanslepend. Eventueel ook voorafgegaan door anticipatie, het nog niet bestaande heden en de nog niet bestaande tijd.



In dit heden, deze oerimpressie laat Levinas het één en ander plaatsvinden.
In dit buiten de tijd liggende heden doet "de ander, het andere"een appél op ons aldus Levinas.



Wordt vervolgd

zaterdag 8 september 2012

HET BESTAAN ALS RELATIE

Eindelijk weer eens een nieuwe blog.
Vakantie en computerproblemen hebben mij van het bloggen afgehouden.

Over de evolutietheorie.
Hegel zag in de wereld de ontplooing van wat hij noemde de "wereldgeest".
Een soort filosofengod, de in zichzelf gesloten wereldgeest zou zich in de schepping veruitwendigen.
De schepping betekende gegenstand, op dialectische wijze zou daardoor een steeds een hoger niveau bereikt worden, het doel van de wereld zou zijn dat de geest tot zichzelf zou komen.
De natuur maar ook de geschiedenis zouden daar een functie in hebben.
In navolging van Hegel zag Marx een doel in de geschiedenis.
Darwin zag ontwikkeling in de natuur, hogere levensvormen ontstaan uit lagere.
De evolutie is als het ware een computersysteem, miljarden levensvormen knippen aan en uit in een enorm ontwerpsysteem dat het leven is. We weten als het ware hoe de "wereldgeest"van Hegel denkt. Dom dat godsdienstfanaten zo gebeten zijn op de evolutietheorie.
Uiteraard had Hegel nog nooit van de evolutietheorie gehoord, maar mede dankzij zijn manier van denken zat deze als het ware in de lucht halverwege de 19e eeuw.


Napoleon door Caspar David Friedrich, volgens Hegel zou in Napoleon de wereldgeest in de geschiedenis werkzaam zijn

Hegels denken was een aanwezigheidsdenken. Alles was er al, de geest hoefde zich alleen nog maar te ontplooien. Alles was er als het ware in één geest. In feite zit veel new age-denken op dezelfde lijn.
Alles hangt samen, natuur, menselijke geest, een soort pantheisme wordt beleden.

Tegen deze denkwijze kwam in de 20e eeuw weerstand.
Er was geen oog meer voor de "ontsluiering" van de waarheid en voor het "andere" voor het andere in de ander.
Met name bij Heidegger, maar ook bij Levinas. Jan Keij heeft in het boek "De filosofie van Emanuel Levinas"deze ideeën uiteengezet.
Levinas zag de wereld vooral als relatie.
In de vorige blog hebben we gezien dat de ander in feite verborgen is voor ons. Wij zien slechts een beeld van de ander.



Ook wijzelf dragen echter het andere en de ander in ons.
Wij denken, maar we denken altijd tegen "iets"aan, tegen onszelf.
Daarmee zijn we twee, een denkende instantie en een ik waar tegen aangedacht wordt.
Denken is überhaupt een bezigheid die anderen veronderstelt.
We denken in taal. Taal veronderstelt een niet met ons samenvallende ander.
In taal delen we iets mee. Er moet dus een ander zijn die niet met mij samenvalt waarmee begrippen te delen zijn. We leren de taal dan ook van anderen, onze ouders, vrienden etc.
Omdat we in onszelf, tegen onszelf aandenken, een denkende instantie en een zelf zijn we twee.
Eerder hadden we ook al gezien dat dit zelf nooit voor het denken te bereiken is, steeds is er weer een diepere laag die tegen de buitenste lagen aankijkt, steeds worden we naar buiten geworpen.
Dus al in het feit dat we denken in onszelf ligt een relatie ten grondslag.
De kern van het bestaan is relatie.


Wordt vervolgd